Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
advocaat mr. B. de Metz te Amsterdam
1.De procedure
Ter zitting waren aanwezig:
Ook was [tolk Engels] aanwezig.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
custodian bankstot bewaring strekkende overeenkomsten aangegaan.
enige betaling uit het fonds van Upper Brook te doen of te accorderen voor zover die niet strekt tot vergoeding van de werkelijk te maken kosten ter bewaring van het fonds zoals die blijken uit de door aan Upper Brook verstrekte specificaties en bewijsstukken van de verschuldigdheid daarvan, zulks op straffe van een door (iedere) dit verbod overtredende partij te verbeuren dwangsom, te verbeuren na betekening van dit arrest, van € 50.000,- per overtreding van dit verbod en per dag of gedeelte van een dag dat die overtreding (…) voortduurt met een maximum van€ 50.000,- voor iedere partij, en zulks tot dat een daartoe bevoegde rechter ten gronde en voor Upper Brook bindend beslist dat Palladyne nog immer haar bestuurder is.
veroordeelt Palladyne en Palint om aan Upper Brook binnen twee weken na betekening van dit arrest afschriften te verstrekken van alle overeenkomsten die met het oog op die bewaring met derden zijn gesloten, zulks op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Palladyne c.s. deze veroordeling niet volledig wordt nageleefd met een maximum van € 5.000.000,-;In r.o. 3.11 van het arrest is hiertoe onder meer het volgende overwogen:
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om Palladyne c.s. tevens te veroordelen om aan Upper Brook kopieën te verstrekken van alle op dit moment geldende overeenkomsten die betrekking hebben op de bewaring van het fonds, zulks opdat Upper Brook (vertegenwoordigd door [bestuurder 1] en [bestuurder 2] ) de rechtmatigheid van de aan het fonds in verband met de kosten van de bewaring daarvan te onttrekken bedragen kan verifiëren.
custodian banks, (c) de overeenkomst(en) tussen Palint en de onderscheiden
cutodian banksalsmede (d) verklaringen van iedere
custodian bankwaaruit de huidige balans van het fonds van Upper Brook blijkt en (e) maandelijks nieuwe verklaringen waaruit blijkt dat uitsluitend de door de
custodian banksin rekening gebrachte kosten op het fonds in mindering zijn gebracht. Upper Brook heeft de onmiddellijke executie van de opgelegde dwangsommen aangezegd voor het geval niet aan deze sommatie wordt voldaan.
schorst de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2017, voor wat betreft de overlegging van stukken zolang Palladyne c.s. geen betalingen uit het fonds doet of accordeert, zulks totdat een rechter anders beslist
custodian banksen op de door haar gewenste overeenkomst(en) tussen Palint en de onderscheiden
custodian banks, maar niet op de overeenkomst(en) tussen Palladyne en Palint, ook niet op verklaringen van iedere
custodian bankwaaruit de huidige balans van het fonds van Upper Brook blijkt en evenmin op maandelijkse nieuwe verklaringen waaruit blijkt dat uitsluitend de door de
custodian bankin rekening gebrachte kosten op het fonds in mindering zijn gebracht. In de woorden van het hof (zie r.o. 3.27) heeft Upper Brook dus door aanspraak te maken op de onder 2.5 van dit vonnis genoemde documenten aanspraak gemaakt op veel meer dan waartoe het bevel in het arrest van 20 juni 2017 strekte.
custodian agreementtussen Palladyne en State Street Bank, de
custodian agreementtussen Palint en Deutsche Bank alsmede een drietal bijlagen bij deze laatste overeenkomst. Een van deze bijlagen droeg de naam “
(…) Deutsche Bank – Palint Fee Schedule (…)”, maar bevatte een ander stuk.
fee schedulebij de
custodian agreementmet Deutsche Bank) en ontbraken er stukken. Palladyne en Palint is verzocht de volgende ontbrekende stukken onverwijld aan Upper Brook te verstrekken:
(a) de
fee schedule(s)bij de
custodian agreementmet State Street Bank;
(b) het
fee schedulebij de
custodian agreementmet Deutsche Bank;
(c) de afspraken met Deutsche Bank verband houdende met artikel 10 van de FX4Cash Terms & Conditions.
feesvan de State Street Bank heeft gevonden. Zij heeft tevens bericht dat State Street Bank sinds juli 2014 geen kosten meer in rekening brengt en dat de afspraken omtrent de
feesvan State Street Bank dus buiten de reikwijdte van het arrest van 20 juni 2017 vallen. Desalniettemin heeft zij zich bereid verklaard de documenten omtrent de
feesaan Upper Brook te verstrekken. Voorts heeft zij bericht dat het
fee schedulebij de
custodian agreementmet Deutsche Bank reeds was toegestuurd, maar dat zij bereid was hiervan opnieuw een kopie te verstrekken. Tot slot heeft zij bericht dat er geen separate overeenkomst is met Deutsche Bank verband houdende met artikel 10 van de FX4Cash Terms & Conditions.
fee scheduleuit 2009 behorend bij de
custodian agreementmet State Street Bank,
fee lettersuit 2009 en 2010 die voornoemd
fee scheduleaanvullen met de tarieven voor Oostenrijk, België en Nieuw-Zeeland en
fee schedulebehorend bij de
custodian agreementmet Deutsche Bank.
feesin rekening brengt, zodat de afspraken met deze bank wel onder het arrest van 20 juni 2017 vallen en dat het op 20 juli 2017 toegezonden bestand met de naam “
(…) Deutsche Bank – Palint Fee Schedule (…)” niet het desbetreffende
fee schedulebevatte. De raadsvrouw van Palladyne heeft daarop bij e-mail van 4 augustus 2017 laten weten dat dit laatste per vergissing is gebeurd, omdat de bestandsnaam deed vermoeden dat het
fee scheduleonderdeel van dit bestand uitmaakte. Ter zitting in dit kort geding hebben de raadslieden van Upper Brook verklaard de e-mail van 4 augustus 2017 niet te hebben ontvangen doch – nadat aan hen de bewuste e-mail was getoond – niet langer betwist dat deze is verzonden.
(€ 400.000,-) aan dwangsommen hebben verbeurd. Volgens Upper Brook komt dit neer op een totaal van € 800.000,- waarvoor Palladyne en Palint hoofdelijk aansprakelijk zijn. De deurwaardersexploten zijn op 9 augustus 2017 aan Palladyne en Palint overbetekend.
3.Het geschil
primairI. Upper Brook te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van de dwangsommen opgelegd in het arrest van het hof van 20 juni 2017 voor het niet op 20 juli 2017 verstrekken van afschriften van de (op 28 juli 2017 verstrekte) Documenten (zie 2.15, hiervoor) door Palladyne en Palint;
II. alle door Upper Brook uit hoofde van het arrest van 20 juni 2017 gelegde executoriale beslagen op te heffen;
subsidiairIII. Upper Brook te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van de dwangsommen opgelegd in het arrest van het hof van 20 juni 2017 voor het niet op 20 juli 2017 verstrekken van afschriften van de Documenten door Palladyne en Palint totdat het hof zal hebben beslist op een door Palladyne en Palint in te stellen vordering tot opheffing dan wel vermindering van de dwangsommen op de voet van artikel 611d Rv;
IV. alle door Upper Brook uit hoofde van het arrest van 20 juni 2017 gelegde executoriale beslagen op te heffen dan wel Upper Brook te gebieden het gelegde beslag op te heffen voor zover dit het bedrag van de beweerdelijk verbeurde dwangsommen overstijgt;
meer subsidiairV. Upper Brook te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van de dwangsommen opgelegd in het arrest van het hof van 20 juni 2017 voor het niet op 20 juli 2017 verstrekken van afschriften van de Documenten door Palladyne en Palint totdat zij een bankgarantie heeft gesteld voor een bedrag gelijk aan de hoogte van de te executeren dwangsommen;
primair, subsidiair en meer subsidiairVI. het gevorderde onder I, III, IV en V op straffe van dwangsommen;
VII. met veroordeling van Upper Brook in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
op dit moment geldende overeenkomsten” (zie r.o. 3.11 van het arrest van 20 juni 2017). De overeenkomst met State Street Bank is beëindigd. Palladyne heeft haar portefeuille in 2012 nagenoeg volledig overgeheveld naar Deutsche Bank. Zij houdt bij State Street Bank nu nog slechts een klein gedeelte van haar vermogen (circa 1%) aan, in cash. Uit de e-mail van 31 juli 2017 (productie 7) van State Street Bank blijkt dat zij geen kosten meer in rekening brengt. In een opzeggingsbrief van 31 maart 2014 (productie 11) heeft State Street Bank bevestigd dat zij de overeenkomst als beëindigd beschouwt en in een e-mail van 22 augustus 2017 (productie 13) heeft zij bevestigd dat zij sinds 2013 geen
feesmeer in rekening brengt. Door desalniettemin stukken met betrekking tot State Street Bank te verstrekken, hebben Palladyne en Palint meer gedaan dan waartoe zij op grond van het arrest van 20 juni 2017 verplicht zijn. In ieder geval zijn de
fee schedulesen
fee lettersvan State Street Bank vanaf 2013 niet meer van toepassing, zodat zij niet verstrekt behoefden te worden. Ook met betrekking tot Deutsche Bank zijn geen dwangsommen verbeurd. Uit de titel van het op 20 juli 2017 verstrekte bestand blijkt zonder twijfel dat Palladyne het desbetreffende
fee scheduletijdig aan Upper Brook heeft willen verstrekken. Bij het openen van het bestand moet meteen duidelijk zijn geweest dat het juiste document ontbrak. Upper Brook heeft tot 28 juli 2017 gewacht om Palladyne hiervan op de hoogte te brengen. Had zij dit direct gedaan dan had Palladyne nog diezelfde dag het juiste document kunnen toesturen.
custodian bankste kunnen controleren is op geen enkele wijze geschaad doordat de
fee schedulesvan State Street Bank en Deutsche Bank en de drie
fee letterspas op 28 juli 2017 zijn verstrekt. Bovendien is het niet aan Palladyne en Palint te wijten dat het
fee schedulevan Deutsche Bank niet meteen op 20 juli 2017 aan Upper Brook is verstrekt. Aan de arresten van het hof is dus op 28 juli 2017 volledig voldaan. Het achteraf opvorderen van dwangsommen (als prikkel tot nakoming) dient geen enkel redelijk doel.
Meer subsidiair voeren Palladyne en Palint aan dat de executie van de dwangsommen moet worden geschorst in afwachting van de uitkomst van een door hen aan te spannen procedure op grond van artikel 611d Rv bij het hof. Indien ondanks het vorenstaande wordt geoordeeld dat de dwangsommen kunnen worden geëxecuteerd, verzoeken Palladyne en Palint – vanwege het restitutierisico aan de zijde van Upper Brook – om een zekerheidsstelling.
4.De beoordeling
custodian agreementmet State Street Bank en van een
custodian agreementmet Deutsche Bank inclusief enkele bijlagen daarbij. Enkele andere bijlagen bij deze twee overeenkomsten, vijf in totaal (de Documenten), hebben zij echter eerst verstrekt op 28 juli 2017, nadat Upper Brook op 27 juli 2017 om die bijlagen had verzocht. In dit tweede executiegeschil is in geschil of zij, doordat zij die bijlagen niet reeds op 20 juli 2017 maar eerst op 28 juli 2017 hebben verstrekt, in strijd met de veroordeling uit het arrest van 20 juni 2017 hebben gehandeld en derhalve dwangsommen hebben verbeurd en zo ja, of Upper Brook misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door de verbeurde dwangsommen te innen. Ook de omvang van de verbeurde dwangsommen is in geschil.
“op dit moment geldende” bewaringsovereenkomsten dienen te verstrekken,
“zulks opdat Upper Brook (…) de rechtmatigheid van de aan het fonds in verband met de kosten van de bewaring daarvan te onttrekken bedragen kan verifiëren”.In het licht van deze overweging moet worden aangenomen dat een kopie van het
fee schedulebij de overeenkomst met Deutsche Bank in ieder geval tot de te verstrekken stukken behoort. Dit is ook niet in geschil. Evenmin is in geschil dat dit stuk op 20 juli 2017 verstrekt had moeten worden. Palladyne en Palint stellen slechts dat het stuk door een kennelijke vergissing aan hun zijde niet reeds op 20 juli 2017 is verstrekt, dat dit kenbaar was voor Upper Brook, maar dat Upper Brook tot 27 juli 2017 heeft gewacht met het opvragen van het juiste stuk, waarna Palladyne en Palint het direct alsnog hebben verstrekt. Dit alles is in het licht van de hiervoor, in 2.12 tot en met 2.16 vermelde feiten ook aannemelijk, maar neemt niet weg dat voorshands moet worden aangenomen dat de veroordeling van het hof op dit punt niet is nagekomen. De fout was eenvoudig te voorkomen geweest en dient in beginsel – behoudens misbruik van recht door Upper Brook, waarover hierna – dan ook voor rekening van Palladyne en Palint te blijven. Van een geringe overschrijding van de termijn is – mede in het licht van de door hof in zijn eerste arrest gestelde termijn van twee weken – ook geen sprake.
fee schedule,alsmede de aanvullingen daarop in de vorm van drie
feeletters, bij de overeenkomst met State Street Bank behoren tot de stukken die reeds op 20 juli 2017 verstrekt hadden moeten worden. Partijen twisten met name over de vraag of de overeenkomst met State Street Bank op dit moment (nog) geldend is. Deze overeenkomst (die overigens alleen met Palladyne en niet met Palint is gesloten) is volgens Palladyne niet meer geldend, wat onder meer zou blijken uit de brief van 31 maart 2014 (productie 11). Uit deze brief blijkt wel dat State Street Bank de overeenkomst tussen Palladyne en State Street Bank op 31 maart 2014 heeft opgezegd, maar niet dat die overeenkomst vervolgens ook daadwerkelijk is geëindigd. Ter zitting heeft de raadsvrouw van Palladyne geciteerd uit een brief van State Street Bank van 19 mei 2014, waaruit zou blijken dat de overeenkomst per 29 juni 2014 definitief is geëindigd, maar de geciteerde passage bevestigt die conclusie niet zonder meer en bovendien is deze brief niet in het geding gebracht. De voorzieningenrechter kan in dit kort geding dan ook niet vaststellen dat de overeenkomst tussen Palladyne en State Street Bank is geëindigd, in die zin dat State Street Bank nooit meer
feesbij Palladyne in rekening kan of zal brengen. Daaraan kan niet afdoen dat een medewerker van State Street Bank bij e-mail van 22 augustus 2017 (productie 13 van Palladyne en Palint) heeft verklaard dat sinds 2013 geen
feesmeer in rekening worden gebracht. Hij verklaart immers niet dat de overeenkomst met Palladyne is geëindigd of dat geen
feesmeer in rekening zullen worden gebracht. Dit laatste is echter wel beslissend: de veroordeling tot het verstrekken van de bewaringsovereenkomsten strekt er blijkens de arresten van het hof immers toe Upper Brook in staat te stellen om de rechtmatigheid van de aan het fonds in verband met kosten van bewaring in de toekomst mogelijk te onttrekken bedragen te verifiëren, waarbij niet ter zake doet of daadwerkelijk betalingen worden gedaan of geaccordeerd. Palladyne en Palint hebben nog aangeboden te bewijzen dat de overeenkomst met State Street Bank is geëindigd, maar daarvoor biedt dit kort geding geen ruimte. Ook hebben zij nog gesteld dat het
fee schedulemet bijbehorende aanvullingen uit 2009 respectievelijk 2010 weliswaar de laatste van State Street ontvangen prijsafspraken bevat, maar dat State Street blijkens de tekst daarvan de
feesop jaarlijkse basis zal herzien. Nu Palladyne en Palint ook hebben erkend dat zij nooit nieuwe afspraken over de
feesmet State Street Bank hebben gemaakt, zal niettemin voorshands moeten worden aangenomen dat de afspraken uit 2009 en 2010 nog gelden. Dit alles leidt voorshands tot de conclusie dat zeer wel mogelijk is dat ook de eerst op 28 juli 2017 aan Upper Brook verstrekte documenten betreffende State Street Bank reeds op 20 juli 2017 hadden moeten worden verstrekt, zodat ook in zoverre in strijd met de veroordeling uit het arrest van 20 juni 2017 is gehandeld.
fee schedulebij de overeenkomst met Deutsche Bank een kennelijke – ook voor Upper Brook kenbare – vergissing was. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het
fee schedulemet State Street Bank (met aanvullingen in de vorm van
fee letters) bewust niet direct op 20 juli 2017 is verstrekt. Van kwade trouw aan de zijde van Palladyne en Palint of enig belang aan hun zijde om de stukken niet direct te verstrekken, is niets gebleken. Voorts is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat Upper Brook enig (mogelijk) nadeel heeft geleden door de vertraging is de toezending van de hier bedoelde stukken. Nu van een geschonden belang aan de zijde van Upper Brook geen sprake is, komen de verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 400.000,- in totaal als buitensporig voor. Dit alles leidt tot de conclusie dat het executeren van de dwangsommen door Upper Brook in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat Upper Brook daarbij geen in redelijkheid te respecteren belang heeft.
De kosten aan de zijde van Palladyne worden begroot op:
- griffierecht 618,00
816,00
De kosten aan de zijde van Palint worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
816,00