ECLI:NL:RBAMS:2017:6861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
13/741121-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na diefstal

Op 22 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd. De zaak betreft diefstal van goederen uit winkels, waaronder Davitamon en donuts, gepleegd op 29 mei en 28 maart 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld. Tijdens de zitting op 8 september 2017 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte, aangiftes van de gedupeerden en proces-verbaal van bevindingen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De officier van justitie heeft de oplegging van de ISD-maatregel gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor de ISD-maatregel, gezien zijn criminele verleden en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en zal de voortzetting van de maatregel na acht maanden toetsen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741121-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee stuks (potjes) Davitamon (pillen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een doos donuts (ter waarde van 1,99 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Dirk van den Broek (vestiging [adres 3] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van beide feiten gevorderd, op grond van de aangiftes, het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte op zitting.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 8 september 2017 heeft afgelegd.
2. Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Albert Heijn, gevestigd te [adres 2] , van 29 mei 2017, doorgenummerde pagina’s 3-5 van het strafdossier.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017112110-6 van 29 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 7-9 van het strafdossier.
4. Een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 15 augustus 2017.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 8 september 2017 heeft afgelegd.
2. Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Dirk van den Broek, gevestigd te [adres 3] , van 28 maart 2017, doorgenummerde pagina’s 3-7 van het strafdossier.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017065313-4 van 28 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 9 van het strafdossier.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 29 mei 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee potjes Davitamon (pillen) toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [adres 2] ), zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
op 28 maart 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een doos donuts (ter waarde van 1,99 euro) toebehorende aan Dirk van den Broek (vestiging [adres 3] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor twee jaren.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de ISD-maatregel niet proportioneel is. Zij heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een rapport van Tactus verslavingszorg van 15 juli 2015, waarin een klinische behandeling wordt geadviseerd en aansluitend een verblijf in een voorziening beschermd wonen. Als de rechtbank toch tot oplegging van de ISD-maatregel komt, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de maatregel dan voorwaardelijk op te leggen. Als de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel komt, heeft de raadsvrouw verzocht te bepalen dat er een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Inforsa van. 20 juni 2017, opgemaakt door N. Tuijn en van het reclasseringsadvies van Inforsa van 13 juli 2017, opgemaakt door P.M. Doleweerd. Deze adviezen houden onder meer in dat verdachte langdurig en frequent met justitie in aanraking komt en dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek op meerdere leefgebieden. Verdachte valt binnen de aanpak top 600 van de gemeente Amsterdam. In 2012 heeft verdachte de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Na afloop van de maatregel bleef hij zich schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten. Hij is verslaafd aan heroïne en cocaïne, heeft psychische problematiek, geen inkomen of zinvolle dagbesteding en hij heeft geen huisvesting. Verdachte stond ingeschreven bij Hvo Querido voor een Discuswoning, maar is van de wachtlijst gehaald, omdat een plaatsing vanwege de complexe problematiek te hoog gegrepen bleek. Verdachte heeft een aanzienlijke schuldenlast. De betrokken hulpverlening vanuit de GGD en de top 600 maakte zich wat betreft de periode voorafgaand aan de huidige detentie ernstige zorgen over verdachte. Zij observeerden dat er sprake was van excessief middelengebruik in combinatie met ernstige zelfverwaarlozing, verwildering, uitputting en zorg mijdend gedrag. Als verdachte voordat hij een behandeling krijgt buiten de detentiemuren komt, wordt ingeschat dat recidive onvermijdelijk is. Verdachte voldoet aan de harde ISD criteria. De reclassering concludeert tot oplegging van de ISD-maatregel. Gedurende de maatregel bevindt verdachte zich in een beschermde en beveiligde omgeving die de risico-inschatting op verder afglijden en overlijden door overdosering wegneemt.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 15 augustus 2017 blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan feit 1 (29 mei 2017) meer dan drie keer onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor een misdrijf. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van die straffen. Uit de reclasseringsadviezen blijkt dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten eist de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 15 augustus 2017 blijkt dat ook aan de voorwaarden uit de toepasselijke richtlijn van het Openbaar Ministerie is voldaan: Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van feit 1.
Het belangrijkste doel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast. De rechtbank acht het daarom passend en noodzakelijk dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Uit de reclasseringsadviezen blijkt dat verdachte vaak hulp is aangeboden op meerdere probleemgebieden, wat helaas niet heeft geleid tot vermindering van het overlast gevende gedrag van verdachte. De rechtbank vindt een (deels) voorwaardelijke veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden dan ook een gepasseerd station. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de ISD-maatregel niet op te leggen. Om de mogelijkheden van de ISD-maatregel maximaal te kunnen benutten, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet, onder andere in het verloop van de eerdere ISD-maatregel, aanleiding om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na acht maanden tussentijds te toetsen, om een vinger aan de pols te houden en inzicht te krijgen in het verloop van de maatregel tot dan toe.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens diefstal opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Feit 2
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Huber en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2017.