In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een geschil tussen de RABOHYPOTHEEKBANK N.V. en twee kredietnemers die na het sluiten van de kredietovereenkomst naar België zijn verhuisd. De RABOHYPOTHEEKBANK N.V. heeft een vordering ingesteld tegen de kredietnemers, die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwisten. De zaak is behandeld in het kader van een bevoegdheidsincident, waarbij de vraag centraal staat of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van de Rabobank kennis te nemen, gezien de woonplaats van de gedaagden in een andere lidstaat van de Europese Unie.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de relevante bepalingen van de EEX-Vo Herschikt, die de regels voor de internationale rechtsmacht in burgerlijke en handelszaken vastlegt. De rechter concludeert dat, hoewel de gedaagden in België wonen, de Nederlandse rechter op basis van artikel 7 EEX-Vo Herschikt bevoegd is, omdat de vordering van de Rabobank voortvloeit uit overeenkomsten tot het verstrekken van krediet, die zijn uitgevoerd vanuit Amsterdam. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de Rabobank de competentiegrens van de kantonrechter overstijgt, en heeft daarom besloten de zaak te verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de rechtbank Amsterdam rechtsmacht heeft en dat de Rabobank de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de voorgenomen verwijzing van de zaak. De verdere beslissingen in het incident worden aangehouden.