4.12.In het hierna volgende zullen de schadeposten worden langsgelopen in de volgorde waarin Stebopa Montage ze heeft gepresenteerd.
a. Doorbetaald loon aan 8 werknemers € 44.792,=. Stebopa Montage stelt dat zij het loon van de voor ontslag voorgedragen medewerkers heeft doorbetaald tussen 30 mei 2013 en
20 augustus 2013, wat niet had gehoeven als de ontslagvergunningen waren verleend. Het UWV heeft echter met stukken onderbouwd aangevoerd dat zij over deze periode het loon heeft doorbetaald. Ter zitting is hierop door Stebopa Montage gezegd dat het kan zijn dat het UWV ook loon heeft betaald, maar dat dat dan dubbel is gebeurd wat niet goed te begrijpen is. Daarmee heeft Stebopa Montage dus niet betwist dat het UWV de loonbetalingsverplichting heeft overgenomen, maar heeft zij nagelaten duidelijk te maken waarom zij daarnaast ook het loon nog zelf heeft voldaan. Bij die stand van zaken kan op dit punt geen schade worden vastgesteld die het UWV moet vergoeden.
b. Pensioenpremies van diezelfde werknemers over dezelfde periode € 6.719,=. Hiervoor geldt dat als de ontslagvergunningen zouden zijn verleend, deze premies niet hadden hoeven worden doorbetaald. In discussie is echter of dit over de hele periode van 30 mei 2013 tot
20 augustus 2013 het geval zou zijn geweest. Indien het UWV het besluit zorgvuldig had genomen, dan had zij nadere informatie gevraagd bij Stellingbouw over de proportionaliteit. De aanvragen zouden dan niet op 30 mei 2013 zijn verleend, maar later, nadat Stellingbouw de gevraagde informatie had verstrekt. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen mee te delen wanneer in dat geval de vergunningen zouden zijn verleend en per wanneer, uitgaande van die datum, de arbeidsovereenkomsten opgezegd hadden kunnen worden. De pensioenpremies vanaf die laatste datum tot 20 augustus 2013 zijn vervolgens als schade toewijsbaar.
c. Auto’s en telefoons van de zaak € 4.400,=. Het UWV bestrijdt ook deze schadepost, waartoe zij aanvoert dat de onderbouwing ontbreekt. Stebopa Montage zal in de gelegenheid worden gesteld die nadere onderbouwing te geven, waarbij zij dient te betrekken dat de betreffende werknemers waren vrijgesteld van werkzaamheden zodat toelichting behoeft dat zij niettemin over een auto en telefoon van de zaak bleven beschikken. Ook op dit punt dient het gevorderde bedrag herberekend te worden op basis van de datum waartegen de arbeidsovereenkomsten opgezegd hadden kunnen worden, als hiervoor onder b. bedoeld. Het UWV zal hierop mogen reageren.
d. Kosten (griffierecht en proceskostenveroordelingen) van de kantonprocedure € 4.096,=. Als de vergunningen waren verleend, zouden de ontbindingsprocedures niet zijn gevoerd. Dit betreft dan ook rechtstreekse schade als gevolg van het onzorgvuldige besluit en deze post is dan ook toewijsbaar.
e. Kosten faillissementsprocedure (griffierecht) € 589,=. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Stebopa Montage heeft uitgebreid gemotiveerd dat Stellingbouw niet failliet zou zijn gegaan als de ontslagvergunningen waren verleend. Het UWV heeft daar onvoldoende tegenover gesteld, zodat wordt aangenomen dat het griffierecht voor de faillissementsaanvraag schade is die voor vergoeding in aanmerking komt.
f. Kosten van juridische bijstand in de UWV-procedure, de klachtenprocedure en de kantonprocedure € 32.646,=. Hiervoor geldt dat de kosten van juridische bijstand in de UWV-procedure niet als schade kunnen worden aangemerkt. Zoals het UWV terecht aanvoert, zouden deze kosten immers ook gemaakt zijn als de ontslagvergunningen waren verleend, zodat ze geen gevolg zijn van de weigering. Ook de kosten van de klachtenprocedure kunnen niet als rechtstreekse schade als gevolg van de weigering van de ontslagvergunningen worden aangemerkt; het is niet noodzakelijk een klachtenprocedure te voeren als een ontslagvergunning wordt geweigerd. Voor de kosten van bijstand in de kantonprocedures ligt dat anders. Hoewel daar geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt, was het alleszins redelijk dat Stellingbouw zich in die niet eenvoudige zaak liet bijstaan door een deskundige. De kosten daarvan zijn dan ook als schade aan te merken, om dezelfde reden als de hiervoor onder d. genoemde kosten. Stebopa Montage zal nog wel moeten meedelen welk deel van de door haar gevorderde kosten betrekking heeft op de juridische bijstand in de kantonprocedures. Het UWV zal daarop mogen reageren.
g. Schade van groepsvennootschappen in het Esbi-concern, bestaande uit: (i) € 39.798,= wegens een onbetaalde belastingschuld van Stellingbouw die door de fiscus op grond van fiscale eenheid bij de groepsmaatschappijen in rekening is gebracht (ii) € 46.014,45 wegens oninbare vorderingen van groepsmaatschappijen op Stellingbouw en (iii) € 22.500,= voor kosten van juridische bijstand als gevolg van de ‘fallout’ van de niet verleende ontslagvergunningen en het faillissement. Inmiddels betwist het UWV niet langer dat Stebopa Montage van de groepsmaatschappijen last heeft gekregen om namens hen deze vordering te innen. Het UWV bestrijdt de vordering zelf wel. Op dit punt overweegt de rechtbank dat een onzorgvuldig besluit van het UWV jegens de aanvrager Stellingbouw niet automatisch een onrechtmatige daad jegens de andere groepsmaatschappijen oplevert. Daarvoor is nodig dat het UWV jegens die groepsmaatschappijen een norm heeft geschonden die strekt ter bescherming tegen de gestelde schade. Daarvan kan hier niet worden gesproken. Stebopa Montage heeft volstaan met de stelling dat ‘de groepsmaatschappijen schade hebben geleden als gevolg van het faillissement dat is veroorzaakt door het gebrek aan saneringsmogelijkheden hetgeen een rechtstreeks gevolg is van het onrechtmatig handelen van het UWV’. Dat Stellingbouw door het niet verlenen van de ontslagvergunningen haar faillissement heeft moeten aanvragen, maakt echter nog niet dat alle schade (ook van derden) als gevolg van dat faillissement een rechtstreeks gevolg is – in de zin van het vereiste juridische causaal verband – van die weigering. Stebopa Montage maakt niet duidelijk welke concrete jegens de groepsmaatschappijen in acht te nemen norm het UWV zou hebben geschonden. Dat het UWV zich bij de beoordeling van de aanvraag van Stellingbouw ook de belangen van de groepsmaatschappijen moest aantrekken, is in dit verband ook niet concreet genoeg. De namens de groepsmaatschappijen gevorderde schadevergoeding is dan ook niet toewijsbaar.