ECLI:NL:RBAMS:2017:6672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
13.751.490-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de toepasselijkheid van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ in het kader van herroeping van opschorting van straf

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2017, betreft het een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Stuttgart State Prosecutor’s Office. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 13 juni 2017 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft de procedure heropend om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit is gedaan in het licht van recente arresten van het Hof van Justitie, die relevant zijn voor de toetsing aan artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) met betrekking tot de herroeping van de opschorting van straffen. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten in te nemen over deze vragen en heeft het onderzoek geschorst om hen in staat te stellen te reageren. De rechtbank heeft ook aangegeven dat als partijen een nadere behandeling ter zitting wensen, dit zal plaatsvinden in de week van 18 september 2017. De beslissing om prejudiciële vragen te stellen schort de termijn voor uitspraak op, zoals bedoeld in artikel 22, derde lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751.490-17
RK nummer: 17/3706
Datum uitspraak: 4 september 2017
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2017 door
the Stuttgart State Prosecutor’s Office(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1986,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het [naam penitentiaire inrichting] te [plaats penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 augustus 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Bij tussenuitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over de mogelijke relevantie van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 (C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas) en C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek)) voor de toetsing aan artikel 12 OLW van de beslissingen tot herroeping van de opschorting van de straffen (
Widerruf der Strafaussetzung zur Bewährung).
De raadsman en de officier van justitie hebben per e-mail een standpunt ingenomen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 31 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de opgeëiste persoon. De waarnemer van de raadsman, mr. J. Ebbink, advocaat te Haarlem, is als gevolg van een misverstand niet verschenen. Na telefonisch overleg met mr. Ebbink en met instemming van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank het onderzoek voortgezet buiten aanwezigheid van mr. Ebbink.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Heropening van het onderzoek

Bij beslissingen van 4 april 2013 en 18 april 2013 is de opschorting van de eerder aan de opgeëiste persoon opgelegde straffen herroepen.
De rechtbank heeft besloten om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om na te gaan of de procedure die tot dergelijke beslissingen heeft geleid ook onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om per e-mail op conceptvragen te reageren en zal hen vragen of zij zich daarnaast op een nadere zitting over de conceptvragen wensen uit te laten. Als partijen een nadere behandeling ter zitting wensen, dan zal deze zitting plaatsvinden in de week van 18 september 2017. Als partijen geen nadere behandeling ter zitting wensen, dan zal de rechtbank het onderzoek formeel sluiten op een zitting in de week van 25 september 2017.
Het besluit om prejudiciële vragen te stellen schort de termijn als bedoeld in artikel 22, derde lid, OLW op met ingang van de datum van deze tussenuitspraak.

4.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting.
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd,teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om per e-mail:
- te reageren op de nog aan hen voor te leggen conceptvragen;
- mee te delen of zij naar aanleiding van die conceptvragen een nadere behandeling ter zitting wensen.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.