Op 14 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een fietsenwinkel en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 28 augustus 2017 besloten de fietsenwinkel voor onbepaalde tijd te sluiten, omdat er vermoedens bestonden dat de eigenaar zich schuldig had gemaakt aan heling van gestolen fietsen. De eigenaar, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 september 2017 werd duidelijk dat er in de periode van november 2015 tot juli 2017 meerdere gestolen fietsen in de winkel waren aangetroffen, en dat de eigenaar niet kon aantonen hoe hij deze fietsen had verkregen. De burgemeester stelde dat het openhouden van de winkel een gevaar voor de openbare orde vormde en dat de sluiting niet in strijd was met het proportionaliteitsbeginsel.
De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) had gehandeld en dat de sluiting was bedoeld om de openbare orde te herstellen. De rechter maakte een afweging tussen de belangen van de eigenaar en de burgemeester, en concludeerde dat er geen reden was om de sluiting te schorsen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de fietsenwinkel gehandhaafd bleef. De uitspraak benadrukte dat de eigenaar voldoende gelegenheid had gehad om maatregelen te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid van de burgemeester rechtvaardigden.