ECLI:NL:RBAMS:2017:6603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
13/751599-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlandse onderdaan aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlandse onderdaan aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 juli 2017 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van illegale handel in verdovende middelen. Het EAB was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg in Liège, België, op 27 juni 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

Tijdens de openbare zitting op 29 augustus 2017 is de vordering behandeld. De opgeëiste persoon was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgden dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reëel gevaar was voor een onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751599-17
RK-nummer: 17/4190
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2017 door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Liège, afdeling Liège, te Liège (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1], [plaats 1] en verblijvend op het adres [adres 2] [plaats 2],
thans gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 augustus 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De niet verschenen opgeëiste persoon heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K.M. van Wijngaarden, kantoorgenoot van een waarnemend voor zijn raadsman, mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 27 juni 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
attachévan het
Parquet du Procureur du Roiin Luik (België) heeft bij brief van 17 augustus 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon]..
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde de straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, B en/of C van de Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het strafrechtelijk onderzoek is in België aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- de Belgische autoriteiten ook hebben verzocht medeverdachten over te leveren;
- de verdovende middelen bestemd waren voor de Belgische markt, zodat de rechtsorde aldaar is geschonden.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de officier van justitie op te dragen een garantie te vragen aan de Belgische autoriteiten dat de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon zullen voldoen aan de internationale normen, om te voorkomen dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: het EVRM) en het overeenkomstige artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest) vastgelegde rechten van de opgeëiste persoon. Zij heeft daartoe aangevoerde dat de Belgische autoriteiten in de door hen verstrekte informatie zelf erkennen dat de bepaalde detentieinstellingen niet voldoen aan de vereisten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Oordeel rechtbank
Bij uitspraken van 18 augustus 2017 (onder meer ECLI:NL:RBAMS:2017:6114) heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de beschikbare objectieve informatie niet de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een algemeen (reëel) gevaar in Belgische gevangenissen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk om de Belgische autoriteiten een garantie te vragen dat de overlevering niet zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 EVRM en het overeenkomstige artikel 4 van het Handvest vastgelegde rechten.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Liège, afdeling Liège, te Liège (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.