Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 juli 2017 en betrof een EAB dat op 27 juni 2017 was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg in Liège, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, een feit dat ook onder Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 augustus 2017. De officier van justitie, mr. A. Oswald, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A. Vonken, waren aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar was voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW, die de overlevering zou kunnen blokkeren, geaccepteerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toe te staan, zodat het strafrechtelijk onderzoek in België kon worden voortgezet.