Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 juni 2017, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 juni 2017 was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 en met de Nederlandse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 augustus 2017. De verdediging voerde aan dat er een Nederlands onderzoek gaande was, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende aanknopingspunten bood om de overlevering te weigeren. Daarnaast werd er door de verdediging een verzoek gedaan om garanties te vragen over de detentieomstandigheden in België, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke behandeling in Belgische gevangenissen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kon worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.