ECLI:NL:RBAMS:2017:6596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
13/751589-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan België in verband met strafrechtelijk onderzoek en detentieomstandigheden

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 juni 2017, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 juni 2017 was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 en met de Nederlandse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 29 augustus 2017. De verdediging voerde aan dat er een Nederlands onderzoek gaande was, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende aanknopingspunten bood om de overlevering te weigeren. Daarnaast werd er door de verdediging een verzoek gedaan om garanties te vragen over de detentieomstandigheden in België, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke behandeling in Belgische gevangenissen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kon worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751589-17
RK-nummer: 17/4120
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2017 door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [BRP-adres]
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 augustus 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhoudng bij verstek van 27 juni 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
attachévan het Centrale Autoriteit Internationale Samenwerking in Strafzaken van de Federale Overhiedsdienst Justitie te Brussel (België) heeft bij schrijven van 6 juli 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (*03.09.1974).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde de straf of maatregel daar te ondergaan.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.De weigeringsgrond van artikel 9 OLW

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat er ook een Nederlands onderzoek in dezelfde zaak loopt. De opgeëiste persoon is op 23 juni 2017 in Eindhoven over deze kwestie door de politie gehoord. De raadsman heeft daarom primair weigering van de overlevering gevorderd en subsidiair aanhouding van de zaak tot daarover duidelijkheid is verkregen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een Nederlands onderzoek in deze zaak aangezien het feit niet in zijn justitiële documentatie is vermeld. Hoewel de officier van justitie nog geen antwoord heeft gehad op de vraag die zij aan de politie in Eindhoven hierover heeft gesteld, gaat zij ervan uit dat de opgeëiste persoon op verzoek van de Belgische justitiële autoriteiten moet zijn gehoord.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon eenmaal door de politie in Eindhoven over deze zaak is gehoord onvoldoende aanknopingspunten geeft om aan te nemen dat er een Nederlands strafrechtelijk onderzoek gaande is in dezelfde zaak. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om het onderzoek aan te houden en verwerpt het verweer.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de officier van justitie op te dragen een garantie te vragen aan de Belgische autoriteiten dat de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon zullen voldoen aan de internationale normen, om te voorkomen dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: het EVRM) en het overeenkomstige artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (verder: het Handvest) vastgelegde rechten van de opgeëiste persoon. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in andere Belgische overleveringsprocedures die onlangs de landelijke pers hebben gehaald is gesteld dat per geval een dergelijke garantie zal worden gevraagd, zodat dit in het geval van de opgeëiste persoon ook noodzakelijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Oordeel rechtbank
Bij uitspraken van 18 augustus 2017 (onder meer ECLI:NL:RBAMS:2017:6114) heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de beschikbare objectieve informatie niet de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een algemeen (reëel) gevaar in Belgische gevangenissen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk om de Belgische autoriteiten een garantie te vragen dat de overlevering niet zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 EVRM en het overeenkomstige artikel 4 van het Handvest vastgelegde rechten. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België), ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.