Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende;
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende;
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken; en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
De kosten moeten worden aangetoond.
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Bpb, wordt bij de uitspraak het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 en het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 81,- per uur bedraagt.
5. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep (2 punten), verletkosten van € 100,00 (2 uren x € 50,00 per uur) en reiskosten van € 17,00.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangegeven dat hij een eigen bedrijf heeft: [eiser] Juridisch Advies, dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de procedure voor zichzelf heeft gevoerd zodat het puntenstelsel niet van toepassing is. Eiser heeft ter zitting aangegeven vrijwel niks te verdienen in zijn bedrijf [eiser] Juridisch Advies. Verletkosten van € 100,00 acht verweerder dan ook niet aannemelijk. Verweerder heeft verder aangevoerd dat op voorhand aan het beroep van eiser was tegemoetgekomen. Eisers komst naar de zitting had dan ook achterwege kunnen blijven.
7. Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd betwist. Eiser heeft in zijn brief van 27 maart 2017 aangevoerd dat hij het beroep heeft ingetrokken onder de voorwaarde dat verweerder in de proceskosten zou worden veroordeeld.
8. Eiser heeft na afloop van de zitting en na ontvangst van het verweer gesteld dat hij het beroep zou hebben ingetrokken onder de voorwaarde dat verweerder in de proceskosten zou worden veroordeeld. De rechtbank kan uit het proces-verbaal waarin de intrekking van het beroep is opgetekend, niet opmaken dat bij het intrekken van het beroep een voorwaarde is gesteld. Zou dat wel het geval zijn geweest dan was geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het beroep en had de behandelend rechter (mondeling of schriftelijk) uitspraak op het beroep gedaan.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen.
10. De rechtbank heeft het beroep ter zitting behandeld. De vraag of eiser kan worden verweten dat het beroep ter zitting is behandeld is in dit geval niet relevant omdat de rechtbank een antwoord wilde hebben op de vraag of zij bevoegd was om van het beroep van eiser kennis te nemen. Verweerder heeft ter zitting duidelijkheid verschaft. Daaruit bleek dat sprake is van een zaak waarvan de bestuursrechter in Rotterdam kennis mag nemen. Partijen hebben ingestemd met behandeling door de rechtbank Amsterdam.
11.1De rechtbank stelt vast dat eiser op persoonlijke titel beroep heeft ingesteld. Eiser heeft zich niet door een derde professionele rechtsbijstandverlener laten vertegenwoordigen. Dat betekent dat eisers aanspraak op de forfaitaire proceskostenvergoeding moet worden afgewezen.
11.2Eiser heeft gevraagd om een reiskostenvergoeding van € 17,00. Het beroep is ter zitting van 8 maart 2017 behandeld. Eiser heeft de kosten niet onderbouwd. Wel is aannemelijk dat eiser kosten heeft gemaakt omdat eiser ter zitting is verschenen. De kosten van openbaar vervoer 2e klas van eisers adres naar de rechtbank bedragen volgens de website OV9292 voor een enkele reis € 17,70. Een retour kost € 35,40.
Verweerder moet aan eiser een bedrag van € 35,40 vergoeden.
11.3Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van verletkosten van € 100,00 voor het bijwonen van de zitting op 8 maart 2017. Eiser heeft daarbij aangegeven dat de gevraagde verletkostenvergoeding betrekking heeft op een tijdbesteding van 2 uren en onderbouwd dat zijn uurtarief € 50,00 bedraagt. De door eiser opgegeven tijd is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog. De rechtbank ziet aanleiding de verletkosten van eiser vast te stellen op een bedrag van € 100,-. Hetgeen verweerder ten aanzien van de door eiser gevraagde verletkosten heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Verweerder moet aan eiser een bedrag van € 100,00 vergoeden.
12. Eiser is vrijstelling van de betaling van het griffierecht verleend. Vergoeding van het griffierecht is dan ook niet aan de orde.