ECLI:NL:RBAMS:2017:6487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
AMS 16/5310
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na intrekking van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Zwijndrecht en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam als verweerder. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na de intrekking van een beroep dat eerder was ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de verweerder op een Wob-verzoek. Eiser had op 14 juni 2016 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, waarop verweerder op 9 augustus 2016 had beslist. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar zijn beroep werd op 25 oktober 2016 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na verzet werd dit verzet op 9 december 2016 gegrond verklaard, en het beroep werd opnieuw behandeld op 8 maart 2017. Tijdens deze zitting trok eiser zijn beroep in, maar vroeg hij om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser had verzocht om een forfaitaire vergoeding, verletkosten en reiskosten. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op de forfaitaire vergoeding omdat hij het beroep op persoonlijke titel had ingesteld zonder professionele rechtsbijstand. De rechtbank kende echter wel een reiskostenvergoeding van € 35,40 en verletkosten van € 100,00 toe, waardoor de totale proceskostenvergoeding op € 135,40 uitkwam. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten voor het overige af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5310

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Zwijndrecht, eiser,

en

de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 16 augustus 2016 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op een verzoek van 14 juni 2016 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist (primair besluit). Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet gedaan.
Verweerder heeft op 15 november 2016 op het bezwaar van eiser beslist.
Bij uitspraak van 9 december 2016 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het bestreden besluit van 15 november 2016.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 maart 2017. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. Eiser heeft ter zitting het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is aangehouden omdat ten tijde van de behandeling van het beroep ter zitting nog niet op het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht was beslist.
Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 22 maart 2017 een verweerschrift ingediend terzake het verzoek om een proceskostenvergoeding.
Eiser heeft bij brief van 27 maart 2017 op het verweerschrift gereageerd.
Verweerder heeft bij brief van 13 april 2017 een zienswijze ingezonden op de reactie van eiseres.
Eiser heeft bij brief van 24 april 2017 op verweerders zienswijze gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het verzoek om vergoeding van de proceskosten uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende;
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende;
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken; en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
De kosten moeten worden aangetoond.
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Bpb, wordt bij de uitspraak het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 en het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 81,- per uur bedraagt.
Standpunten
5. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep (2 punten), verletkosten van € 100,00 (2 uren x € 50,00 per uur) en reiskosten van € 17,00.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangegeven dat hij een eigen bedrijf heeft: [eiser] Juridisch Advies, dat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de procedure voor zichzelf heeft gevoerd zodat het puntenstelsel niet van toepassing is. Eiser heeft ter zitting aangegeven vrijwel niks te verdienen in zijn bedrijf [eiser] Juridisch Advies. Verletkosten van € 100,00 acht verweerder dan ook niet aannemelijk. Verweerder heeft verder aangevoerd dat op voorhand aan het beroep van eiser was tegemoetgekomen. Eisers komst naar de zitting had dan ook achterwege kunnen blijven.
7. Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd betwist. Eiser heeft in zijn brief van 27 maart 2017 aangevoerd dat hij het beroep heeft ingetrokken onder de voorwaarde dat verweerder in de proceskosten zou worden veroordeeld.
Beoordeling
8. Eiser heeft na afloop van de zitting en na ontvangst van het verweer gesteld dat hij het beroep zou hebben ingetrokken onder de voorwaarde dat verweerder in de proceskosten zou worden veroordeeld. De rechtbank kan uit het proces-verbaal waarin de intrekking van het beroep is opgetekend, niet opmaken dat bij het intrekken van het beroep een voorwaarde is gesteld. Zou dat wel het geval zijn geweest dan was geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het beroep en had de behandelend rechter (mondeling of schriftelijk) uitspraak op het beroep gedaan.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen.
10. De rechtbank heeft het beroep ter zitting behandeld. De vraag of eiser kan worden verweten dat het beroep ter zitting is behandeld is in dit geval niet relevant omdat de rechtbank een antwoord wilde hebben op de vraag of zij bevoegd was om van het beroep van eiser kennis te nemen. Verweerder heeft ter zitting duidelijkheid verschaft. Daaruit bleek dat sprake is van een zaak waarvan de bestuursrechter in Rotterdam kennis mag nemen. Partijen hebben ingestemd met behandeling door de rechtbank Amsterdam.
11.1
De rechtbank stelt vast dat eiser op persoonlijke titel beroep heeft ingesteld. Eiser heeft zich niet door een derde professionele rechtsbijstandverlener laten vertegenwoordigen. Dat betekent dat eisers aanspraak op de forfaitaire proceskostenvergoeding moet worden afgewezen.
11.2
Eiser heeft gevraagd om een reiskostenvergoeding van € 17,00. Het beroep is ter zitting van 8 maart 2017 behandeld. Eiser heeft de kosten niet onderbouwd. Wel is aannemelijk dat eiser kosten heeft gemaakt omdat eiser ter zitting is verschenen. De kosten van openbaar vervoer 2e klas van eisers adres naar de rechtbank bedragen volgens de website OV9292 voor een enkele reis € 17,70. Een retour kost € 35,40.
Verweerder moet aan eiser een bedrag van € 35,40 vergoeden.
11.3
Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van verletkosten van € 100,00 voor het bijwonen van de zitting op 8 maart 2017. Eiser heeft daarbij aangegeven dat de gevraagde verletkostenvergoeding betrekking heeft op een tijdbesteding van 2 uren en onderbouwd dat zijn uurtarief € 50,00 bedraagt. De door eiser opgegeven tijd is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog. De rechtbank ziet aanleiding de verletkosten van eiser vast te stellen op een bedrag van € 100,-. Hetgeen verweerder ten aanzien van de door eiser gevraagde verletkosten heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
Verweerder moet aan eiser een bedrag van € 100,00 vergoeden.
12. Eiser is vrijstelling van de betaling van het griffierecht verleend. Vergoeding van het griffierecht is dan ook niet aan de orde.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 135,40;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2017 door mr. H.C. Naves, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, de griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Coll: M.P.O.
D: C