ECLI:NL:RBAMS:2017:6486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
13/669058-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het vervoeren van cocaïne en witwassen van geld

Op 11 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van het vervoeren van 1 kilo cocaïne en het witwassen van een contant geldbedrag van 11.640 euro. De verdachte werd op 13 juni 2017 in Amsterdam aangehouden, waarbij de politie in zijn rugzak een pakket met cocaïne aantrof. Tijdens de rechtszaak werd de vordering van de officier van justitie, mr. P.J. Borst, besproken, die een gevangenisstraf van 7 maanden eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, voerde aan dat de doorzoeking van de rugzak onrechtmatig was en dat het geld niet aan de verdachte toebehoorde, maar aan zijn schoonmoeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het vervoeren van cocaïne, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de rugzak verbeurd. De uitspraak benadrukt de ernst van het vervoeren van drugs en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669058-17 (Promis)
Datum uitspraak: 11 september 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [Naam PI]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.J. Borst, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van één of meerdere voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag (van 11.640 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag (van 11.640 euro), is, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het/de voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en/of
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag (van 11.640 euro), voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag (van 11.640 euro) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat het/de voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- een hoeveelheid verpakkingsmaterialen (seal zakken en/of huishoudfolie) en/of één of meerdere weegscha(a)l(en) en/of één of meerdere latex handschoen(en) en/of één of meerdere rol(len) tape en/of (grote) hoeveelheid contant (wissel)geld, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3. Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat er in de rugtas die verdachte bij zich droeg één kilogram cocaïne is aangetroffen. Dat het cocaïne betrof is later gebleken uit het rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing. De officier van justitie benadrukt dat verdachte zijn rugtas vrijwillig heeft geopend. Verdachte verklaart dat hij de drugs heeft gekregen van een voor hem onbekende Surinamer op het Mercatorplein en dat hij dit pakketje tegen betaling zou vervoeren. Deze verklaring acht de officier van justitie niet aannemelijk, temeer nu verdachte aanvankelijk heeft verklaard dat het cocaïne betrof. Deze had hij vlak daarvoor gekocht.
Ten aanzien van feit 3 betoogt de officier van justitie dat in de woning aan de [adres] verschillende goederen zijn aangetroffen, waaronder een sealapparaat, tape, latex handschoenen en een weegschaal. Deze goederen kunnen worden gebruikt voor het bereiden en bewerken van drugs. De officier van justitie concludeert , hoewel verdachte anders verklaart, dat hij verblijft in de woning in de [adres] . Hij was immers in het bezit van een sleutel en hij is meermaals in en rondom de woning gezien. Bovendien is mannenkleding in de woning aangetroffen. De officier van justitie acht hiermee bewezen dat de aangetroffen spullen toebehoren aan verdachte, waarmee het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat het aangetroffen geldbedrag toebehoort aan verdachte. Zij acht het niet aannemelijk dat het geldbedrag toebehoort aan [naam schoonmoeder] , de schoonmoeder van verdachte, zoals door de raadsman naar voren is gebracht. Zeker niet nu verdachte bij zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat het geldbedrag van zijn vrouw is. Het aangetroffen geldbedrag zat verstopt in een speelgoedkeuken, wat een ongebruikelijke wijze voor opbergen van geld is. Het op deze wijze verstoppen van geld in combinatie met het aanwezig hebben van één kilogram cocaïne doet vermoeden dat het geld afkomstig is uit een misdrijf.
4.2
Standpunt van de verdediging
De rechtbank heeft het betoog van de raadsman, dat overigens niet op schrift is gesteld, als volgt begrepen.
4.2.1.
Rechtmatigheidsverweren
Door middel van een zogenoemde ‘spookburgeractie’ is de politie verdachte op het spoor gekomen. De raadsman betoogt dat een dergelijke actie naadloos past op het arrest van de Hoge Raad inzake de dynamische verkeercontrole (ECLI:HR:2016:2454). Hierin is door de Hoge Raad geoordeeld dat de politie bij de uitoefening van de controlebevoegdheid op de voet van artikel 160 Wegenverkeerswet de te controleren persoon of personen niet mag selecteren op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet mogen worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras, godsdienst of levensovertuiging. De raadsman stelt zich op het standpunt dat politieagenten niet hebben gezocht naar woningen die volgens de gemeentelijke basisadministratie onbewoond zijn, maar waar in werkelijkheid wel mensen wonen, dat als uitgangspunt bij een spookburgeractie geldt. Politieagenten hebben in dit geval echter alleen maar getracht criminele Albanezen op te sporen. Daarmee is dus sprake van etnisch profileren, waardoor de spookburgeractie als onrechtmatig dient te worden beschouwd. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting inzake de feiten 1, 2 en 3.
Verder is de raadsman van mening dat de doorzoeking van de rugtas van verdachte onrechtmatig verlopen is. Op het moment dat verbalisant verdachte ziet lopen wordt verdachte, volgens hem, gesommeerd zijn tas te openen. Verdachte zou daarvoor echter geen toestemming hebben gegeven, maar moest dit doen. Daarbij komt dat verdachte niet geheel heeft kunnen begrijpen wat verbalisant bedoelde nu er in de Engelse taal met hem gesproken is en hij deze taal niet machtig is. Voor deze doorzoeking van de rugtas was bovendien geen wettelijke basis, wat de doorzoeking onrechtmatig maakt. Hierdoor dient de aangetroffen cocaïne te worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Daarnaast voert de raadsman aan dat er sprake is van stelselmatige observatie van verdachte nu hij op meerdere dagen achtervolgd en geobserveerd is, terwijl hiervoor geen wettelijke basisi is.
De raadsman stelt zich tenslotte op het standpunt dat het binnentreden en het doorzoeken van de woning aan de [adres] onrechtmatig is verlopen nu [naam] hiervoor geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. Daarbij komt ook dat zij het schriftelijke toestemmingsformulier niet heeft willen ondertekenen. Dit leidt eveneens tot bewijsuitsluiting. De raadsman acht de Schutznorm in dit geval niet van toepassing
4.2.2.
Bewijsverweren
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat het geldbedrag niet aan verdachte toebehoort, maar eigendom is van zijn schoonmoeder [naam schoonmoeder] . Teneinde het voorgaande kracht bij te zetten overhandigt de raadsman een klaagschrift waaruit blijkt dat [naam schoonmoeder] verzoekt het beslag dat op het geldbedrag rust op te heffen. Bovendien verklaart ook [naam] dat het geldbedrag niet aan verdachte toebehoort. Verdachte heeft dus geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van het geld en voorts kan niet worden vastgesteld dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft. Hierdoor dient vrijspraak te volgen van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de goederen die zijn opgesomd in de tenlastelegging, normale gebruiksvoorwerpen betreffen. Goederen die in elke woning aangetroffen zouden kunnen worden. Hetgeen is gevonden is onvoldoende om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen terzake het bereiden of verwerken van drugs. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte is over een periode van vier maanden slechts vier keer in en rondom de betreffende woning aan de [adres] gezien door verbalisant [naam verbalisant] . Dit acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het in de woning aangetroffen geldbedrag en de aangetroffen verpakkingsmaterialen, latex handschoenen en rollen tape toebehoren aan verdachte, ook al was hij in het bezit van een sleutel van de woning. Dat er in de woning mannenkleding is aangetroffen doet hier niets aan af. Verdachte zal daarom van het onder 1 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat verbalisant [naam verbalisant] in het proces-verbaal van 14 juni 2017 (pagina 1 e.v.) heeft geverbaliseerd hoe verdachte en de woning aan de [adres] in beeld zijn gekomen. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat verbalisant op grond van de door hem gedane waarnemingen vermoedde dat verdachte als ‘spookburger’ in de woning aan de [adres] verbleef. Uit dit proces-verbaal blijkt eveneens dat veel Albanese criminelen als spookburger in Amsterdam verblijven door in te trekken in woningen zonder zich in te schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. In dergelijke woningen worden vaak verdovende middelen, aan verdovende middelen gelieerde goederen, grote geldbedragen, vuurwapens, voortvluchtige criminelen en/of wietplantages aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat de politie tot een spookburgeractie overgaat op basis van een combinatie van indicatoren en niet uitsluitend of in overwegende mate op basis van de etniciteit van bewoners of bezoekers van een woning. De rechtbank is – in tegenstelling tot de raadsman – van oordeel dat er ook geen sprake is van etnisch profileren. Een spookburgeractie zoals de onderhavige is niet onrechtmatig. De politie heeft hiermee bijgedragen aan de handhaving van de openbare orde, hetgeen op grond van artikel 3 van de Politiewet tot haar takenpakket behoort.
De rechtbank volgt evenmin het verweer van de raadsman inhoudende dat er sprake is van stelselmatige observatie. Hiervan is immers niet gebleken. Bovendien heeft de politie gebruik gemaakt van haar bevoegdheid ex artikel 3 van de Politiewet.
Verbalisant [naam verbalisant] ziet verdachte op verschillende dagen en tijdstippen in en rondom de woning aan de [adres] , waarbij verdachte schichtig om zich heen kijkt. Na controle in de politiesystemen blijkt dat er een Israëlisch gezin op dit adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Hierna laat verbalisant verdachte controleren op zijn personalia, waaruit volgt dat hij niet staat ingeschreven op de [adres] . Op 13 juni 2017 ziet verbalisant verdachte op de Ceintuurbaan lopen. Hij ziet dat verdachte café [naam café] op de hoek van de Ceintuurbaan en de [adres] binnengaat terwijl hij richting de woning kijkt. Na nog geen minuut verlaat verdachte het café en steekt hij de Ceintuurbaan over in de richting van de woning aan de [adres] . Verbalisant constateert dat verdachte echter aan de andere kant van de [adres] loopt, te weten aan de zijde van de straat met een even huisnummering. Dit bevreemdt verbalisant daar verdachte eerst aan de zijde van de straat met een oneven huisnummering liep. Verdachte houdt zijn blik strak richting de woning. Mogelijk heeft hij hierbij een niet in uniform geklede verbalisant gezien die in de portiek van de woning stond. Hierop passeert verdachte de woning. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden voldoende aanleiding gaven voor verbalisant [naam verbalisant] om verdachte aan te spreken.
Nadat verdachte de cautie is gegeven geeft hij bevestigend antwoord op de vraag van verbalisant of hij de Engelse taal verstaat. Verbalisant vraagt verdachte of hij zijn rugtas mag doorzoeken, waarbij hij aangeeft dat het verdachte vrij staat dit te weigeren. Tot tweemaal toe geeft verdachte toestemming zijn rugtas te controleren, waarmee is voldaan aan het geven van uitdrukkelijke toestemming. In een zijvak treft verbalisant een transparant zakje aan met wit poeder. In het hoofdvak vindt hij een in folie ingepakt rechthoekig pakket. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de raadsman, geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisant op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal en concludeert dat de doorzoeking van de rugtas niet onrechtmatig is verlopen. Uit het Hommerson-rapport (met rapportnummer 0679N17) blijkt dat hetgeen in de rugtas is aangetroffen één kilogram cocaïne betreft.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. De verweren worden daarom verworpen. Nu bewijsuitsluiting niet aan de orde is, acht de rechtbank op basis van de in de bijlage I genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk één kilogram cocaïne heeft vervoerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, waarin de feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 13 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 1 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn primaire standpunt dat verdachte van alle feiten dient te worden vrijgesproken, subsidiair verzocht in de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte geen vol opzet op het vervoeren van cocaïne heeft gehad. Verdachte was in de veronderstelling dat hij marihuana en geen cocaïne vervoerde. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij vader is van een dochter van vijf jaar. Hij heeft voorts gewezen op de omstandigheden dat verdachte een ‘first offender’ is. Meer subsidiair verzoekt de raadsman een straf gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ondanks het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de eis van de officier van justitie. Verdachte heeft één kilogram cocaïne vervoerd. Dit maakt dat er sprake is van een zogenoemde handelsindicatie.
Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De ernst van voornoemd feit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 augustus 2017 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp Waarde
1. Geld Euro 11.640,00
5402087
2 1 STK Rugzak Kleur: cognac
MKM
Met zilveren studs 5402181
3 6 STK Sleutelbos
5402017 met AH Bonuskaart
4 1 STK Creditcard
5402020 euro cash passport crc [nummer]
5 1 STK Sleutel
AUDI
5402027 met leren sleutelhanger van heron auto
6 1 STK Telefoontoestel Kleur: zwart
SAMSUNG galaxy J1
5402030
7 1 STK Telefoontoestel Kleur: zwart
BLACKBERRY 3g 9105
5402031
8 1 STK Telefoontoestel Kleur: wit
ALCATEL 1016d
5402032 duo sim gt mobile en lebara
Verbeurdverklaring
Nu met betrekking tot deze rugzak het onder 2 bewezen geachte is begaan, wordt deze rugzak verbeurd verklaard.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 genoemde voorwerp dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave van in beslag genomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd onder nummer 3, 4, 5, 6, 7 en 8.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- voorwerp 2, zijnde een rugtas, vallende onder goednummer 5402181.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerp 1, zijnde een geldbedrag van 11.640,- euro, vallende onder goednummer 5402087.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • voorwerp 3, zijnde een sleutelbos, vallende onder goednummer 5402017;
  • voorwerp 4, zijnde een creditcard, vallende onder goednummer 5402020;
  • voorwerp 5, zijnde een Audi sleutel, vallende onder goednummer 5402027;
  • voorwerp 6, zijnde een Samsung, vallende onder goednummer 5402030;
  • voorwerp 7, zijnde een Blackberry, vallende onder goednummer 5402031;
  • voorwerp 8, zijnde een Alcatel, vallende onder goednummer 5402032.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en R. Funke Küpper, rechters,
in tegenwoordigheid van S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2017.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.