ECLI:NL:RBAMS:2017:6482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
DX EXPL 14-413
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en adviesrelatie tussen afnemer en Dexia

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2017, staat de effectenleaseovereenkomst centraal tussen de eiseres Dexia Nederland B.V. en de gedaagde. De gedaagde stelt dat hij op advies van Legio Lease/Dexia de effectenleaseovereenkomst is aangegaan en vordert schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet heeft bewezen dat er een adviesrelatie bestond tussen hem en Dexia, en dat het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 niet van toepassing is, omdat Legio Lease geen externe tussenpersoon was. De kantonrechter verwijst naar eerdere tussenvonnissen en concludeert dat de gedaagde niet is geslaagd in het bewijs van zijn stellingen. De kantonrechter oordeelt dat Dexia haar verplichtingen uit de lease-overeenkomst is nagekomen en dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld. De vordering van de gedaagde wordt afgewezen, en Dexia wordt in het gelijk gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
zaak- en rolnummer: 3650080 DX EXPL 14-413
vonnis van: 8 juni 2017
f.no.: 466

Vonnis van de kantonrechter:

i n z a k e

de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. Van Ginkel.
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk.

De procedure

1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
Bij tussenvonnis van 30 juni 2016 is bepaald dat de eindbeslissing in deze zaak wordt aangehouden tot de Hoge Raad arrest heeft gewezen over de adviserende rol van de tussenpersoon bij het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten.
Bij rolmededeling van 15 september 2016 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun stellingen aan te passen en de gevolgen uiteen te zetten van het op 2 september 2016 gewezen arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2012) voor de onderhavige zaak. Vervolgens zijn ingediend:
  • de akte van [gedaagde] ,
  • de akte van Dexia.
Vonnis is bepaald op heden.

Gronden van de beslissing

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen hij in zijn tussenvonnissen van 26 november 2015 en 30 juni 2016 heeft overwogen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat er sprake is geweest van een adviesrelatie tussen partijen, waardoor zij aanspraak zou kunnen maken op een ruimere schadevergoeding. Van die gelegenheid heeft [gedaagde] gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft bij akte van 26 januari 2016 verklaard dat hij niet als getuige wil worden gehoord, maar nader schriftelijk bewijs wilde leveren.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd bestaat er geen aanleiding terug te komen op de bewijslastverdeling zoals in het tussenvonnis van 26 november 2015 is overwogen.
2.2.
[gedaagde] stelt dat de bewuste overeenkomst tot stand is gekomen op advies van een medewerker van Vero. Vero was een extern callcenter van Legio-Lease. Dat leidt er volgens [gedaagde] toe dat er sprake was van een advies-relatie tussen Legio-Lease (Dexia) en hemzelf. Dexia heeft bij de aanvang van de overeenkomst onrechtmatig gehandeld en zij is aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. Dat betekent volgens [gedaagde] dat hij in het onderhavige geval in verband met het optreden van de adviseur aanspraak kan maken op een ruimere schadevergoeding dan voortvloeit uit de Hof-formule, althans op een geringere mate aan eigen-schuld. Daartoe heeft hij onder meer gewezen naar een arrest van 20 augustus 2013 van Hof Arnhem-Leeuwarden, naar een arrest van de Hoge Raad van
6 september 2013 en naar twee arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016.
Volgens [gedaagde] dienen de maatstaven (de bijzondere zorgplicht) zoals opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) r.o. 5.1.6 eveneens te gelden voor het onderhavige geval. Volgens [gedaagde] deed Dexia zich in al haar correspondentie en brochures voor als deskundig adviseur. Tot besluit stelt [gedaagde] dat uit voornoemd arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 volgt dat Dexia dient te worden belast met de bewijslevering dat Legio Lease geen adviserende taken had, althans dat uit uitdrukkelijke aanwijzingen van Dexia volgt dat adviseurs niet adviseerden over effectenlease-producten.
2.3.
Dexia betwist de door [gedaagde] omschreven gang van zaken bij het aangaan van de overeenkomst en stelt - kort weergegeven – dat er voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst verschillende malen telefonisch contact is geweest tussen een medewerker van Vero en [gedaagde] . Volgens Dexia werd de interesse van [gedaagde] gepeild voor een specifiek effectenlease product, informatie toegestuurd, de gegevens van [gedaagde] genoteerd. Daarna werd er door een medewerker van Dexia geverifieerd of de betrokkene inderdaad een overeenkomst wilde aangaan, waarna deze werd opgemaakt en toegezonden. De bewuste overeenkomst kwam pas tot stand nadat de afnemer de overeenkomst ondertekende en terugzond. [gedaagde] had volgens Dexia gelegenheid gehad om de documentatie en de overeenkomst te bestuderen en bij Dexia navraag te doen bij onduidelijkheden. Dexia betwist dat aan [gedaagde] een op zijn situatie toegesneden financieel advies zou zijn verstrekt. Volgens Dexia was er geen sprake van een advies relatie.
2.4.
De in de standaard arresten gegeven maatstaven voor de verdeling van de schade, kort samengevat aangeduid als het Hof-model, zijn in beginsel niet zonder meer van toepassing op de vaststelling en verdeling van schade van [gedaagde] wanneer deze is ontstaan als gevolg van een onjuiste uitvoering van een adviesopdracht door Legio-Lease voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Het is dus mogelijk dat [gedaagde] in verband met het optreden van een financieel adviseur aanspraak zou kunnen maken op een ruimere schadevergoeding dan voortvloeit uit de Hof-formule.
2.4.
Vast staat dat [gedaagde] de onderhavige overeenkomst rechtstreeks met Legio Lease heeft gesloten. Dat betekent in het onderhavige geval dat het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) niet van toepassing is voor zover dat betrekking heeft op het optreden van een externe tussenpersoon als financieel adviseur, aangezien Legio Lease geen extern tussenpersoon was zoals bedoeld in dat arrest.
2.5.
De bewijsopdracht ziet op de situatie van [gedaagde] en de advisering die in zijn specifieke geval heeft plaatsgevonden terzake de onderhavige lease-overeenkomst.
2.6.
Gelet op het gemotiveerde verweer van Dexia en de in verband daarmee door Dexia overgelegde stukken had het op de weg van [gedaagde] gelegen om concrete gegevens en omstandigheden te stellen en zo mogelijk stukken over te leggen, waaruit blijkt wanneer hij contact heeft gehad met een medewerker van Legio Lease, welke informatie hij aan die medewerker heeft gegeven en welke vragen hij aan die medewerker heeft gesteld, en welk advies die medewerker precies heeft gegeven. Uit het enkele feit dat – voor zover dat is gebeurd – een medewerker van Vero/Legio Lease een product van Legio Lease heeft aangeprezen volgt niet zonder meer dat die medewerker zich heeft gepresenteerd als iemand die een advies gaf over de persoonlijke financiële situatie van [gedaagde] . [gedaagde] moet hebben begrepen dat een commerciële organisatie als Legio Lease haar producten zal aanprijzen, maar dat dit iets anders is dan een onafhankelijk en deskundig advies over de vraag of de aanschaf daarvan past bij zijn persoonlijke financiële situatie.
[gedaagde] heeft nieuwsbrieven, een jaarverslag 2000, correspondentie en werkinstructies overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat medewerkers van Vero/Legio Lease zich als extern adviseur presenteerden. De door [gedaagde] overgelegde stukken zijn echter van algemene aard, zodat niet kan worden vastgesteld dat medewerkers van Vero/Legio Lease in dit specifieke geval zijn opgetreden als extern adviseur. Van [gedaagde] mag temeer worden verlangd dat hij concreet onderbouwt waaruit blijkt dat er feitelijk onjuiste informatie is verstrekt en/of dat de indruk is gewekt dat een deskundig advies over zijn financiële situatie is gegeven door een medewerker van Vero/Legio Lease, omdat onbetwist is gebleven dat hij pas in de onderhavige procedure heeft geklaagd over een dergelijk advies. Gelet op het tijdsverloop mag van [gedaagde] worden verwacht dat hij voldoende aanknopingspunten biedt voor een verweer van Dexia op dit punt.
2.7.
[gedaagde] stelt echter slechts dat een medewerker van Vero/Legio Lease bij hem aan de deur stond. Tijdens het daaropvolgende gesprek is hem meegedeeld dat dat het een goed product betrof, verdere risico’s werden weggewoven en dat hij naar aanleiding van die mededeling de overeenkomst is aangegaan. [gedaagde] heeft – naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting door Dexia dat dit adviesgesprek heeft plaatsgevonden - het door hem gestelde gevoerde adviesgesprek niet nader onderbouwd. Ook als er daarna telefonisch contact is geweest tussen [gedaagde] en Vero/Legio Lease kan daaruit niet worden afgeleid dat de overeenkomst tot stand is gekomen als gevolg van een advies van Vero/Legio Lease in de door [gedaagde] bedoelde zin. Dat betekent dat [gedaagde] niet geslaagd is in het bewijs dat dat er sprake is geweest van een adviesrelatie tussen partijen.
2.8.
Het verweer dat [gedaagde] in verband met het optreden van een adviseur in dienst van Legio Lease aanspraak kan maken op een ruimere schadevergoeding dan voortvloeit uit de Hof-formule slaagt niet.
Toepassing Hof-model en Hof-formule
3.1.
Voor de overige maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
3.2.. In het onderhavige geval dient op de door [gedaagde] gestelde door hem geleden schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [gedaagde] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet.
3.3.. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [gedaagde] ingevolge de lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan hem betaalde of toekomende dividenden.
3.4.
Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [gedaagde] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hem veroorzaakt voor rekening van [gedaagde] moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts van de ‘betaalde’ termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
3.5.
In dit geval heeft [gedaagde] gesteld dat er, bij toepassing van de criteria van de Hof-formule, geen sprake is van een ‘onaanvaardbaar zware last’. Gelet op het ontbreken van financiële gegevens aan de zijde van [gedaagde] moet er in elk geval van uit worden gegaan dat nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomst niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting
nieteen onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] werd gelegd. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat in dit geval toepassing van de door het hof ontwikkelde formule zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomst
niethad behoren te ontraden. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter derhalve van oordeel dat de schade aan termijnen geheel voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven.
3.6.
Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [gedaagde] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven.
3.7.
Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. Een en ander brengt mee dat [gedaagde] aanspraak had op een schadevergoeding van € 133,22, conform de daarvan door Dexia overgelegde en in zoverre niet betwistte onderbouwing.
3.8.
Gelet op het hiervoor overwogene en de omstandigheid dat Dexia een bedrag aan schade van € 180,89 (inclusief vervallen rente) heeft uitgekeerd, wordt geconcludeerd dat er geen verder bedrag aan schade door Dexia aan [gedaagde] behoeft te worden betaald.
3.9.
De kantonrechter is bij het voorgaande uitgegaan van de door Dexia bij inleidende dagvaarding en bij conclusie van repliek overgelegde financiële gegevens, welke niet dan wel onvoldoende door [gedaagde] zijn weersproken
.Nu Dexia uitsluitend gegevens heeft overgelegd betreffende de door haar in deze procedure genoemde overeenkomsten, zal de verklaring voor recht slechts daarop betrekking kunnen hebben.
3.10.
Dat betekent dat de vordering van Dexia toewijsbaar is als hierna vermeld. Partijen zullen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4. [gedaagde] wordt in veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten gevallen aan de zijde van Dexia.

BESLISSING

De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat Dexia jegens [gedaagde] aan al haar verplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomst met [nummer] heeft voldaan;
II. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 115,00
voor het exploot van dagvaarding € 95,77
voor salaris van gemachtigde
€ 400,00totaal € 610,77
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter