In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderopvangtoeslag. Eiser, een taxichauffeur, had kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van zijn zoon bij een kinderdagverblijf waar zijn partner als beroepskracht werkzaam was. De Belastingdienst/Toeslagen had in een eerder besluit bepaald dat eiser geen recht had op kinderopvangtoeslag over de jaren 2014, 2015 en 2016, omdat de opvang door de moeder als beroepskracht niet voldeed aan de voorwaarden van de wet. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgever niet heeft bedoeld om ouders van kinderen die naar een geregistreerd kindercentrum gaan, waar zij door een ouder die tevens beroepskracht is worden opgevangen, geen recht op kinderopvangtoeslag toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat de opvang door de eigen ouder in een geregistreerd kindercentrum met meer waarborgen is omkleed dan in een ouderparticipatiecrèche, die vrijgesteld is van bepaalde kwaliteitseisen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskostenvergoeding voor bezwaar werd aangepast. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en oordeelde dat hij recht had op kinderopvangtoeslag over de uren waarin zijn zoon door zijn partner werd opgevangen.