ECLI:NL:RBAMS:2017:6344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
AMS 17/4269
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een kelder in Amsterdam

Op 29 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een kelder van 200 m2 op een perceel in Amsterdam. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 mei 2017, waarin de vergunning werd verleend, en vreesden voor de gevolgen voor de grondwaterstand en trillinghinder door de bouwactiviteiten. Tijdens de zitting op 24 augustus 2017 is het belang van de verzoekers besproken, evenals de vraag of zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunninghouder terecht gebruik heeft gemaakt van zijn vrijstellingsbevoegdheid en dat de vergunning voldoet aan de relevante bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het besluit van verweerder ook na bezwaar stand kan houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4269

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2017 in de zaak tussen

[verzoekers] e.a., te [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. H. Doornhof),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West, verweerder
(gemachtigde: R. Offenberg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Administratiekantoor De Compagnie III, te Amsterdam,
(gemachtigde: B.A.J. Haagen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een kelder op het perceel [straat] te Amsterdam .
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en mr. R. Janssen. Aan de zijde van verzoekers zijn nog verschenen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vergunninghouder is vertegenwoordigd door de gemachtigde en [naam 3] en [naam 4] . Aan de zijde van vergunninghouder zijn nog verschenen: [naam geotechnisch adviseur] , geotechnisch adviseur, [naam geohydroloog] , geohydroloog en [naam bouwconstructeur] , bouwconstructeur.

Overwegingen

Het besluit
1. Verweerder heeft een omgevingsvergunning afgegeven voor de bouw van een kelder en het vervangen van de begane grondvloer aan het woonhuis aan de [straat] te Amsterdam (het pand). Het gaat hier om een geheel vrijstaand pand op een perceel van 1400 m2. Het kelderoppervlak bedraagt ongeveer 200m. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Oud-West (het bestemmingsplan) en het Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West Amsterdam deel 1.
Delen van de kelder liggen buiten het bestemmingsvlak “Woongebied 2”. Zo ligt de kelder aan de zijkanten en de achterzijde van het pand onder het bestemmingsvlak “Tuinen en erven”. Dit is strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning heeft verweerder daarom verleend op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder a. en c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.12 eerste lid onder a, onder 2, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder 1, onder a, van de bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Aan de vergunning heeft verweerder onder andere voorwaarden verbonden die zien op de grondwaterstand.
Het verzoek
2. De gronden van het verzoek komen erop neer, dat de bouw van de kelder geen “kruimelgeval” is, als bedoeld in het Bor. Volgens verzoekers staat een kelder niet genoemd in de nota van toelichting bij het Bor. Er bestaat dan ook geen grondslag om op grond van de Bor een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen. Ook wijkt verweerder af van zijn eigen beleidsregels “Kruimelgevallen 2016”. Verder vrezen verzoekers de gevolgen die het plan heeft voor de grondwaterstand onder hun huizen. Verzoekers vinden dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn voor de grondwaterstand onder hun huizen zowel tijdens als na de bouw. Ook vrezen verzoekers trillinghinder als gevolg van het heien van damwanden. Verder wijzen verzoekers er op dat er een nieuw bestemmingsplan ter inzage is gelegd voor inspraak, wat een reden had moeten zijn om de aanvraag aan te houden. Voorts menen verzoekers dat de verleende vergunning afwijkt van de aanvraag, omdat vervanging van de begane grondvloer niet zou zijn vergund.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Op de zitting is besproken of (alle 85) verzoekers wel belanghebbende zijn. In dat verband heeft de vergunninghouder gewezen op de uitspraak [1] van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017. In die uitspraak heeft de Afdeling het criterium “gevolgen van enige betekenis” nader ingevuld. Jurisprudentie van de Afdeling is ook dat de enkele omstandigheid dat iemand bewoner is van het naast gelegen perceel, voldoende is om die persoon als belanghebbende aan te nemen. Dat is bij deze procedure het geval, de bewoners van huisnummer [nummer] hebben zowel bezwaar gemaakt als een verzoek ingediend. Verder woont een aantal van de bewoners pal tegenover de het pand. In bezwaar kan verder worden uitgezocht of iedereen belanghebbende is. Verzoekers wensen met hun verzoek te bereiken dat er tot aan een uitspraak op een eventueel beroep een voorlopige voorziening wordt getroffen.
4. Het spoedeisend belang van deze zaak is op de zitting aan de orde gesteld. Hoewel er twijfels bestaan bij de onverwijlde spoed om een voorziening te treffen, ziet de voorzieningenrechter om redenen van proces-economie aanleiding om een voorlopig oordeel te geven.
5.1
Ten aanzien van de materiele kant van de zaak over weegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.1.1
De relevante bepalingen uit de Wabo en het bestemmingsplan staan in een bijlage bij deze uitspraak.
5.2
Verweerder gaat er terecht van uit dat de kelder onder het pand, onder het woonoppervlak van het pand, is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Artikel 6, zesde lid, van het bestemmingsplan staat immers toe dat gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak zowel onder- als bovengronds mogen worden gebouwd. Een kelder is daarom toegestaan recht onder (de “footprint” van) het reeds bestaande pand.
5.3
Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn vrijstellingsbevoegdheid voor de vlakken onder de bestemming “Tuinen en Erven”. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo volgt niet dat de toepassing van deze bevoegdheid beperkt is tot planologisch ondergeschikte gevallen. Op grond van artikel 4 van de bijlage II van de Bor kan verweerder toestaan dat, hoewel de bestemming zich daar tegen verzet, toch een bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd.
Dat een kelder niet onder dat begrip bijbehorend bouwwerk zou kunnen worden geschaard en daarmee geen bevoegdheid zou zijn voor verweerder, acht de voorzieningenrechter niet juist. In de Nota van toelichting op de Reparatiewet van 13 september 2010 [2] (Staatsblad 696, jaargang 2010) onder Artikel XIV onderdeel B staat juist uitdrukkelijk vermeld dat bijvoorbeeld ook kelders onder de categorie bedoeld in artikel 4 van de Bor vallen. Dat verweerder geen bevoegdheid zou hebben om een omgevingsvergunning voor een kelder te verstrekken op grond van artikel 4 van de Bor is dan ook niet juist.
5.4
Verweerder heeft in zijn beleidsregels “Kruimelgevallen 2016” voor ondergrondse bouwwerken onder 3.2.1 onder andere de regels opgenomen dat ondergrondse bouwwerken maximaal een horizontale diepte mogen hebben van 4 meter van de achtergevel in het achtererf gebied en dat voor maximaal 50% mag worden bebouwd. De kelder voldoet aan die beleidsregels behalve voor wat betreft de zijkant van het pand. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat het om een groot perceel gaat dat vrij ligt van de andere percelen. Er is verder volgens verweerder sprake is van een beperkte overschrijding van de “footprint” van het pand. Ook wordt er geen afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Ook heeft de kelder geen impact op de tuinen, de bezonning en privacy van de omwonenden. Dat verweerder onder deze omstandigheden is afgeweken van zijn beleidsregel acht de voorzieningenrechter niet onredelijk.
5.5
De vraag die dan nog overblijft is of verweerder bij het nemen van het besluit de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen daar waar het gaat om de effecten van het bouwwerk op het grondwater tijdens en na de bouw en de trillinghinder als gevolg van het plaatsen van de damwanden. De eerste vraag die dan moet worden beantwoord is of op voorhand vaststaat dat de uitvoering van het bouwwerk (de kelder) onvermijdelijk leidt tot schade. Verweerder heeft aan de vergunning diverse voorwaarden verbonden met betrekking een goede beheersing van de grondwaterstand. Ook heeft Waternet voorafgaand aan de vergunningverlening het geohydrologisch advies van [naam geohydroloog] onderschreven (zie de mail van 17 mei 2017). De vrees van verzoekers dat Waternet onbekend zou zijn met deze zaak, is dan ook niet gegrond.
Ter zitting heeft [naam geohydroloog] zijn rapportage nog toegelicht. Zo heeft hij aangegeven dat door de grote van het perceel het grondwater daar kan worden gereguleerd. Buiten de damwanden zijn peilbuizen geplaatst om de grondwaterstand in de gaten gehouden. Via een sms-bericht wordt hij van afwijkingen tijdens de bouw op de hoogte gesteld en is hij regelmatig aanwezig op het bouwproject. Verder komt het grondwater niet buiten de bouwput, maar wordt dat weggepompt. Ook is er een bouwveiligheidsplan. Al met al staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand als vast dat tijdens de bouw onvermijdelijke schade zal optreden voor de omwonenden.
De grondwaterstand na de bouwfase: ter regulering van de grondwaterstand wordt onder en rond de kelderbak een laag van goed doorlatend zand aangebracht van 50 cm. Dit voldoet aan de in de in bestreden besluit vereiste laag van 30-50 cm. Voor wat betreft de grofte van het zand wordt rekening gehouden met de hoeveelheid water die over het perceel stroomt, dit aldus de toelichting van [naam geohydroloog]
5.6
De door verzoekers meegebrachte deskundige heeft ter zitting verklaard dat alles op basis van theorie wordt ingeschat en dat het vooraf niet is te voorspellen wat er met de grondwaterstand gebeurt. Een dergelijk standpunt leidt er bij de voorzieningenrechter niet toe dat op voorhand moet worden gezegd dat tijdens de bouw onvermijdelijke schade zal optreden voor de omwonenden noch dat er na de bouw het grondwater voor de omwonenden tot problemen zal leiden. Dit geldt evenzo voor het verder niet onderbouwde standpunt dat de berekeningen van [naam geohydroloog] onjuist zouden zijn. Bovendien heeft [naam geohydroloog] ter zitting aangegeven dat hij beschikt over meetreeksen van 20 jaar waardoor hij een goed beeld heeft van de bodem ter plaatse. Dat er geen terugvalscenario zou zijn, volgt de voorzieningenrechter evenmin. [naam geohydroloog] heeft daarover gezegd dat er in geval van fluctuaties van de grondwaterstand er planken voor de gaten in de damwanden kunnen worden gezet. Wat een betrekkelijk eenvoudige klus is voor een aannemer.
5.7
Ter zitting heeft de vergunninghouder nog benadrukt dat de damwanden, op één na, in de grond zullen worden gedrukt en daarom van trillinghinder nauwelijks sprake zal zijn. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat dit bezwaar evenmin doel treft.
5.8
Het voorontwerp bestemmingsplan is voor inspraak ter inzage gelegd. Dat is echter geen situatie als bedoeld in artikel 3.3 van de Wabo op grond waarvan verweerder de beslissing had moeten aanhouden.
Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel, dat het besluit van verweerder ook na bezwaar zal kunnen standhouden.
6.2
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Naves, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll: EK
Bijlage juridisch kader
2.1
Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
2.12
Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Artikel 4 Bijlage II Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
Artikel 6 Lid 6 Bestemmingsplan.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de
plankaart alsmede de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak zowel onder als
bovengronds worden gebouwd, met inachtneming van het overige
in dit lid bepaalde;
b. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd;
c. bebouwing mag uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
(…)

Voetnoten

2.https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-696.html