ECLI:NL:RBAMS:2017:6280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
13/665691-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft de veroordeelde, geboren in 1988, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie heeft op 2 augustus 2017 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens de zitting op 15 augustus 2017. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.500,00 bedroeg, terwijl de verdediging aanvoerde dat dit bedrag lager moest zijn, namelijk € 2.500,00, gebaseerd op een kortere pleegperiode van 10 weken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de pleegperiode 11 weken was, met een wekelijks voordeel van € 250,00, wat resulteerde in een totaal van € 2.750,00. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665691-16 (ontneming)
Datum uitspraak: 29 augustus 2017
Tegenspraak
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665691-16, tegen:
[veroordeelde](hierna te noemen: [veroordeelde] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [=gba] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2017.

2.Vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 2 augustus 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 3.750,00.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2017 ter zake van het volgende strafbare feit veroordeeld:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.’

4.Wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00 en dat [veroordeelde] moet worden verplicht dat bedrag aan de Staat te betalen. Verdachte heeft naar eigen zeggen 250,00 euro per week verdiend met de handel in drugs. De pleegperiode bedraagt 15 weken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij het bepalen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan dient te worden van een pleegperiode van 10 weken, namelijk van half november 2016 tot 23 januari 2017. Dit zou een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.500,00 opleveren.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf half november 2016 tot aan de start van zijn vakantie op 24 januari 2017 in drugs heeft gehandeld en dat hij hier € 250,00 per week mee verdiende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, die van 24 januari 2017 tot 5 februari 2017 op vakantie was, ook na zijn vakantie nog in drugs heeft gehandeld, in ieder geval op 9 en 15 februari 2017. De rechtbank gaat daarom uit van een pleegperiode van 15 november 2016 tot en met 17 februari 2017. Dit betreft een periode van 13 weken. Omdat verdachte circa twee weken op vakantie is geweest gaat de rechtbank uit van 11 weken waarin verdachte in drugs heeft gedeald. Nu verdachte € 250,00 per week heeft verdiend, is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.750,00 bedraagt.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 2.750,00.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 2.750.00.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 2.750,00.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.