ECLI:NL:RBAMS:2017:6257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2659
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor dakuitbouw en dakterras in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [de man], eiser, en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een dakuitbouw en dakterras. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van het begrip 'hoek van een bouwblok' door verweerder niet onjuist is. De gewenste dakuitbouw ligt op een hoek van een bouwblok en is daarom in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de regelgeving omtrent de uitbreiding van de diepte van gebouwen in hoeken van bouwblokken niet voorziet in een afwijkingsmogelijkheid. De rechtbank heeft het beroep van [de man] ongegrond verklaard, omdat de gewenste uitbreiding in strijd is met de planregels. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aanvraag voor het dakterras niet kan worden vergund, omdat deze afhankelijk is van de goedkeuring van de dakuitbouw. De rechtbank heeft [de man] in overweging gegeven een nieuwe, aangepaste aanvraag voor het dakterras in te dienen, aangezien er ruimte is voor overleg over de overige weigeringsgronden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2659

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G. Visser),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam(het algemeen bestuur)
,verweerder
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2015 (het primaire besluit) heeft het algemeen bestuur de aanvraag van [de man] om een omgevingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft het algemeen bestuur het bezwaar van [de man] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 september 2016 ter zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot een oplossing te komen.
Nadat partijen de rechtbank hadden geïnformeerd dat het niet gelukt was in onderling overleg overeenstemming te bereiken, heeft de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet op de zitting van 6 juli 2017. [de man] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het algemeen bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De regelgeving die van toepassing is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. [de man] is eigenaar van en woonachtig in de woning op de vierde en vijfde etage van het gebouw aan de [straat] te Amsterdam (het gebouw). Ter plaatse is het bestemmingsplan “Westelijke Binnenstad” (het bestemmingsplan) van toepassing. De gronden waarop het gebouw staat hebben de bestemming “Centrum-3” en “Tuin-3”.
3. Op 17 april 2015 heeft [de man] een omgevingsvergunning voor het maken van een dakuitbouw en een dakterras aan de achterzijde van de vijfde verdieping van dit gebouw gevraagd. De gevraagde uitbreiding ligt binnen de bestemming “Centrum-3”. Met het primaire besluit heeft het algemeen bestuur geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning aan [de man] te verlenen en besloten om niet af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan. [de man] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit heeft het algemeen bestuur, onder verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard. Volgens het algemeen bestuur worden met het bouwplan de op grond van de bestemmingsplanregels (planregels) toegestane bouwhoogte en - diepte overschreden, en is op grond van artikel 5.2.2, onder c, van de planregels bouwen in de diepte in het geheel niet toegestaan omdat de woning van [de man] in de hoek van een bouwblok ligt. Ook de aanleg van een dakterras is in strijd met de planregels en gelet op de hoogte van de afrastering bestaat er binnen het bestemmingsplan geen ruimte om hier vanaf te wijken. Het algemeen bestuur wil geen vergunning verlenen met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de zogeheten kruimelregeling).
5. [de man] is het niet eens met het bestreden besluit op grond van de hierna te bespreken beroepsgronden.
Beoordeling door de rechtbank
De hoek van een bouwblok
6.1
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van het algemeen bestuur dat artikel 5.2.2, onder c, van de planregels in de weg staat aan verlening van de vergunning de meest verstrekkende weigeringsgrond is, omdat het bestemmingsplan op dit punt niet voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. De rechtbank bespreekt deze weigeringsgrond daarom als eerste.
6.2
Volgens [de man] stelt het algemeen bestuur zich ten onrechte op het standpunt dat het gebouw in een hoek van een bouwblok ligt. Vanaf de voorzijde gezien is het gebouw een tussenwoning en uit het bestemmingsplan blijkt op geen enkele wijze dat het als hoek van een bouwblok moet worden aangemerkt.
6.3
Volgens het algemeen bestuur wordt de hoek van een bouwblok gedefinieerd vanuit de achterkant van het perceel. Er is sprake van een hoek van een bouwblok als de percelen van de voor- en zijkant van het bouwblok elkaar raken aan de achterkant. In deze zaak gaat het om percelen die haaks op elkaar staan en vrijwel volledig bebouwd zijn. Op de [straat] beslaat de hoek de nummers 1 tot en met 9 van de [straat] . Deze panden vormen een hoek met de [percelen] Het perceel [straat] wordt aan de zij- en achterkant geraakt door de zijkant van het [perceel 1] en bevindt zich daarmee in een hoek van een bouwblok, aldus het algemeen bestuur.
6.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het bestemmingsplan niet omschreven is wat onder een ‘hoek van een bouwblok’ moet worden verstaan. De rechtbank stelt verder vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat het gebouw een tussenwoning is, ingeklemd tussen enerzijds nummer 7 en anderzijds nummer 11 van de [straat] , en dat sprake is van een bouwblok met (onder meer) de woningen aan de [percelen] . Partijen verschillen van mening over de vraag of de hoek van dit bouwblok moet worden beoordeeld vanaf de voorkant (de straatzijde) van het bouwblok of vanaf de achterkant.
6.5
Op grond van artikel 5.2.2 van de planregels is uitbreiding van de diepte van gebouwen toegestaan tot maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen. Een uitbreiding in de diepte betreft aldus een uitbreiding aan de achterzijde van het bouwblok. Daaruit volgt dat waar in artikel 5.2.2., onder c, is bepaald dat uitbreiding in de diepte van gebouwen niet is toegestaan in hoeken van bouwblokken, ook wordt bedoeld de achterkant van het bouwblok. Het algemeen bestuur is dus bij zijn besluitvorming terecht daar vanuit gegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving die het algemeen bestuur aan het begrip ‘hoek van een bouwblok’ geeft, namelijk percelen die haaks op elkaar staan en elkaar aan de achterzijde raken, niet onjuist voorkomt.
6.6
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat [perceel 2] aan de achterzijde wordt geraakt door de zijkant van [perceel 1] . De rechtbank stelt daarmee vast dat, beoordeeld vanaf de achterkant, [straat] een hoek van een bouwblok vormt. Of [perceel 2] ook, gedeeltelijk, aan de zijkant wordt geraakt door [straat] kan verder onbesproken blijven, nu het algemeen bestuur heeft aangegeven dat dit voor het vaststellen van de hoek van een bouwblok niet van doorslaggevend belang is.
6.7
Vast staat dat de gewenste dakuitbouw leidt tot een uitbreiding in de diepte van het gebouw. Artikel 5.2.2, onder c, van de planregels bepaalt dat uitbreiding in de diepte van gebouwen in hoeken van een bouwblok niet is gestaan. Dit brengt met zich mee dat het algemeen bestuur terecht heeft geoordeeld dat de gewenste uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond van [de man] slaagt niet.
Kruimelregeling
7.1
[de man] stelt zich op het standpunt dat het algemeen bestuur op grond van de kruimelregeling alsnog medewerking kan verlenen aan de dakuitbouw. De dakuitbouw leidt niet tot een wijziging van de dakbeëindiging, is niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte en leidt niet tot een aantasting van het bestaande daklandschap.
7.2
Het algemeen bestuur wil niet af wijken van het bestemmingsplan omdat de beoogde uitbreiding niet leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De dakuitbouw zorgt voor meer volume in de hoek van het bouwblok terwijl het openbaar bestuur de openheid daar zoveel mogelijk wil behouden. Bovendien leidt de dakuitbouw tot nog minder samenhang in de bestaande getrapte beëindiging.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid van het algemeen bestuur betreft. De rechtbank moet de beslissing van het algemeen bestuur om al dan niet af te willen wijken dus terughoudend toetsen. Dit wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of het algemeen bestuur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming van het algemeen bestuur deze toets kan doorstaan. In hetgeen [de man] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het algemeen bestuur niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Anders dan [de man] betoogt, acht de rechtbank het niet onredelijk dat het algemeen bestuur daarvoor medebepalend acht of de gewenste uitbouw tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt.
De overige weigeringsgronden van de gewenste dakuitbouw
8. Het algemeen bestuur heeft aan de afwijzing tevens ten grondslag gelegd dat de gewenste dakuitbouw in strijd is met de maximaal toegestane bouwhoogte- en diepte. Omdat uit het voorgaande reeds volgt dat het algemeen bestuur de gevraagde omgevingsvergunning voor een dakopbouw terecht heeft geweigerd wegens strijd met artikel 5.2.2. onder c van de planregels, ziet de rechtbank geen aanleiding meer tot bespreking van de overige weigeringsgronden.
Het dakterras
9.1
De aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet niet alleen op een dakuitbouw, maar ook op een dakterras. Volgens het bouwplan zal dit dakterras deels op de bestaande bouw en deels op de gewenste dakuitbouw worden aangelegd. De dakuitbouw is dus een noodzakelijke voorwaarde voor de aanleg van het gewenste dakterras. Het oordeel van de rechtbank dat het algemeen bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen vergunning voor de dakuitbouw te verlenen, brengt daarom met zich mee dat het dakterras zoals dat is aangevraagd alleen al daarom niet vergund kan worden.
9.2.
De rechtbank overweegt dat de aanleg van een dakterras weliswaar mogelijk is op de bestaande bouw en dus zonder de dakuitbouw. De omvang van het gevraagde dakterras wijzigt daarmee echter dusdanig dat niet kan worden gesproken van een wijziging van ondergeschikte aard die past binnen het ingediende bouwplan. Met verweerder gaat de rechtbank daarom uit van de bestaande aanvraag. En daarover heeft de rechtbank zojuist geoordeeld dat die niet vergund kan worden.
9.4
De rechtbank geeft [de man] in overweging een nieuwe, aangepaste, aanvraag voor het dakterras in te dienen. Het algemeen bestuur heeft op de zitting namelijk aangegeven dat ten aanzien van de overige weigeringsgronden voor het dakterras ruimte is voor overleg.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. J.M.R. Vastenburg, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2017.
griffier
De griffier is niet in staat deuitspraak mede teondertekenen
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 2°, van de Wabo kan, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, de zogenaamde kruimelgevallen.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor komen de volgende bouwwerken in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning voor kruimelgevallen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Op grond van artikel 5.2.2 van de planregels, voor zover hier van belang, is uitbreiding van de diepte van gebouwen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, toegestaan met inachtneming van het volgende:
b. de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen;
c. in afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken (…).