ECLI:NL:RBAMS:2017:6168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
13/684519-16 + 13/019213-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en diefstal met geweld door meerdere personen in Amsterdam

Op 24 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte openlijke geweldpleging heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 20 september 2016 in Amsterdam, waar de verdachte en haar medeverdachte twee slachtoffers, [persoon 1] en [persoon 2], hebben mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het trekken aan de haren van [persoon 1], het slaan en schoppen van beide slachtoffers, en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van kleding bij [winkelbedrijf 1] en vernieling van kleding bij [winkelbedrijf 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [persoon 1] en [persoon 2], voor de geleden schade door de mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [winkelbedrijf 2] ook toegewezen, omdat de verdachte verantwoordelijk is voor de schade die door haar handelen is veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684519-16 + 13/019213-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en haar raadsman mr. G. Palanciyan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.Primair:
zij op of omstreeks 20 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] en/of [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] is toegegaan, waarna zij, verdachte en/of haar mededader(s) eenmaal of meermalen
- voornoemde [persoon 1] aan de haren heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of (vervolgens) naar de/het grond/trottoir heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of
- tegen de buik en/of de zij en/of de rug en/of de rib(ben) en/of het gezicht en/of hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
- in het gezicht, in elk geval in het lichaam van voornoemde [persoon 2] heeft/hebben gekrabd;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 20 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Eerste van Swindenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] , welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen
- trekken en/of rukken en/of vastpakken en/of vastgepakt houden aan de haren van voornoemde [persoon 1] en/of (vervolgens) naar de/het grond/trottoir duwen en/of trekken van voornoemde [persoon 1] en/of
- slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen de buik en/of de zij en/of de rug en/of de rib(ben) en/of het gezicht en/of hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- krabben in het gezicht, in elk geval in het lichaam van voornoemde [persoon 2] ;

2.

zij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer kledingstuk(ken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
3.
zij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer kledingstuk(ken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient verdachte te worden vrijgesproken. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen zowel [persoon 1] als [persoon 2] kan wel bewezen worden verklaard. Uit de aangiftes volgt duidelijk wat de rol van verdachte is geweest, namelijk dat zij meermalen heeft geschopt tegen beide aangeefsters. Daarnaast is er een proces-verbaal met een beschrijving van opgenomen beelden van het gevecht waarop te zien is dat verdachte heeft geschopt. Tevens zijn er ook twee getuigen die hebben gezien dat medeverdachte en verdachte hebben geschopt. Al met al levert dit voldoende bewijs op voor openlijke geweldpleging.
Ook de onder 2 ten laste gelegde diefstal en de onder 3 ten laste gelegde vernieling kunnen worden bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het onder 1 primair als het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat zij een van beide aangeefsters heeft geslagen of geschopt. Er heeft geen fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij de aangeefsters en/of de getuigen verdachte hebben aangewezen als een van de daders. Voorts ontkent verdachte dat zij de kledingstukken aan heeft gehad zoals die door de aangeefsters en getuigen zijn beschreven. Nu een fotoconfrontatie ontbreekt en ook geen camerabeelden zijn bekeken, bestaat er voldoende twijfel dat verdachte geweld heeft gepleegd ten opzichte van een van de aangeefsters.
Ten aanzien van het tweede en derde feit is door de raadsman geen verweer gevoerd wat betreft de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het onder 2 en 3 ten laste gelegde bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier (waaronder de aangiftes en de processen-verbaal van bevindingen), bewezen. Nu de verdediging hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage I.
4.3.1
Feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] lopen op 20 september 2016 op de Eerste van Swindenstraat te Amsterdam, wanneer zij beiden bijna worden aangereden door een auto. De bestuurder, medeverdachte [medeverdachte] , stapt uit en komt schreeuwend op [persoon 1] aflopen. [medeverdachte] houdt [persoon 1] vast aan haar haren bij de voorzijde van haar hoofd en met de andere hand geeft zij een vuistslag in haar maag. Daarna wordt [persoon 1] met kracht naar de grond geduwd en meermalen in haar gezicht geslagen. Vervolgens komt verdachte, door aangeefsters en getuigen omschreven als een Surinaams uitziende vrouw, uit de auto op de schermutseling afgerend, waarna zij met haar voet uithaalt richting het gezicht van [persoon 1] . [persoon 1] voelt flinke dreunen op verschillende plaatsen op haar gezicht en voelt pijnscheuten. Zij voelt daarna ook een enorme klap op haar ribben. Vervolgens wordt zij meermalen geschopt op haar hoofd door verdachte. [persoon 2] probeert hen ondertussen uit elkaar te halen en wordt in haar zij en buik geschopt door verdachte. Verdachte slaat haar met meer dan geringe kracht met een vuist in het gezicht. [persoon 1] heeft aan dit alles een hersenschudding overgehouden en gekneusde ribben. [persoon 2] heeft hieraan gekneusde ribben en een blauw oog overgehouden.
4.3.1
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 augustus 2017 ontkend dat zij geweld heeft gebruikt ten opzichte van aangeefsters, en stelt dat zij medeverdachte en aangeefster [persoon 1] juist uit elkaar wilde halen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat verdachte geweld heeft gebruikt ten aanzien van beide aangeefsters. Naast de aangiftes zijn er ook twee getuigen die beschrijven dat zij twee dames uit de auto hebben zien stappen en dat deze twee dames onder meer aangeefster [persoon 1] hebben geslagen, aan haar haren hebben getrokken en hard tegen haar hoofd hebben geschopt. De tweede vrouw omschrijven zij als een vrouw met een Surinaams uiterlijk, die een groenkleurig vest droeg. Voorts is er een proces-verbaal waarin een filmpje wordt omschreven dat door een getuige is opgenomen. Hierop is onder meer te zien dat verdachte, omschreven als een Surinaamse vrouw met een legergroen vest, een karatetrap geeft tegen aangeefster [persoon 2] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat, als iemand haar ziet samen met [medeverdachte] en [persoon 3] (de derde inzittende van de auto waarin verdachte zich bevond), het begrijpelijk is dat zij dan wordt omschreven als een Surinaamse vrouw. Gelet op de verklaringen van aangeefsters, de getuigen, alsmede voornoemde verklaring van verdachte zelf, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de vrouw is die wordt omschreven als de Surinaamse vrouw. Daaruit volgt dat eveneens vast staat dat het verdachte is geweest die geweld heeft toegepast jegens aangeefsters.
De volgende vraag is hoe de hiervoor genoemde geweldshandelingen moeten worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling jegens een van beide aangeefsters. Aangeefster [persoon 1] is weliswaar tegen het hoofd geschopt en het schoppen tegen iemands hoofd kan, zeker wanneer er met kracht wordt geschopt, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren, maar in deze zaak kan de rechtbank niet vaststellen dat de trap met zoveel kracht is gegeven dat daardoor de aanmerkelijke kans aanwezig was dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte en haar medeverdachte hebben ieder opzettelijk een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het gebruikte geweld tegen aangeefster [persoon 1] . Daarnaast heeft verdachte ook geweld gebruikt tegen aangeefster [persoon 2] . Beide verdachten hebben elkaar ook op geen enkel moment tegengehouden en zij zijn welbewust de confrontatie aangegaan. Er is dan ook sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair:
op 20 september 2016 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, de Eerste van Swindenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] , welk geweld bestond uit het
- trekken en vastpakken en vastgepakt houden aan de haren van voornoemde [persoon 1] en vervolgens naar de grond duwen van voornoemde [persoon 1] en
- stompen en schoppen tegen de buik en de zij en de rug en de ribben en het gezicht en hoofd van voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] ;

2.

op 30 augustus 2016 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kledingstukken, toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 1] ;
3.op 30 augustus 2016 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk kledingstukken, toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 2] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op de goede weg is en zichzelf aan de rechtbank wil bewijzen. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen de oplegging van een voorwaardelijke straf met een proeftijd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zonder enige aanleiding is de medeverdachte uit de auto gesprongen om een voetgangster, [persoon 1] , die zich kennelijk bedreigd voelde door het rijgedrag van de medeverdachte, aan te vallen. Verdachte is vervolgens ook de auto uit gesprongen en heeft samen met medeverdachte op [persoon 1] ingeslagen en geschopt. Toen de zus van [persoon 1] ertussen probeerde te komen, heeft verdachte ook haar fors mishandeld. Beide slachtoffers hebben hierdoor diverse verwondingen opgelopen. Daarnaast heeft het voorval voor hen aanzienlijke psychische gevolgen gehad. Zo schrijft [persoon 1] in haar slachtofferverklaring dat zij drukke plekken vermijdt, het liefst thuis is en minder sociale contacten heeft. [persoon 2] schrijft in haar slachtofferverklaring onder meer dat zij lange tijd niet naar school is geweest, uit vrees om plotseling aangevallen te worden. De rechtbank rekent het verdachte en haar mededader aan dat zij door hun handelen deze gevoelens bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Ook wordt meegewogen dat dit soort feiten, gepleegd op de openbare weg, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengt.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan de diefstal van kleding bij de [winkelbedrijf 1] en heeft zij met dezelfde medeverdachte kleding bij [winkelbedrijf 2] beschadigd door de alarmlabels eruit te trekken. Dit zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven, zoals ook blijkt uit het schadeopgaveformulier van [winkelbedrijf 2] .
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte (zie de Justitiële Documentatie van 13 juli 2017), waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en een geweldsdelict.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 17 maart 2017 blijkt dat verdachte kan worden omschreven als een kwetsbare jonge vrouw, over wie de nodige zorgen bestaan. Er zijn problemen op het gebied van huisvesting en middelengebruik. De reclassering heeft geen volledig zicht gekregen op de leefsituatie daar zij in enkele opzichten terughoudend is en haar afspraken niet altijd is nagekomen. De ingezette hulp kwam hierdoor in de afgelopen periode niet van de grond. Positief is dat zij schoolgaand is en een bijbaan heeft gevonden. Verdachte wordt ondersteund vanuit schoolmaatschappelijk werk. Daarnaast blijkt uit de ter terechtzitting door [persoon 4] van Reclassering Nederland en [persoon 5] van Streetcornerwork afgelegde verklaringen dat toezicht via de reclassering moeizaam verloopt bij verdachte en geen meerwaarde heeft. Verdachte is wel gemotiveerd voor begeleiding vanuit Streetcornerwork, wat op vrijwillige basis al in gang is gezet.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uur opleggen. Tegelijkertijd acht de rechtbank het van belang dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 85 dagen voorwaardelijk. De voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal, gelet op de contra-indicaties die worden genoemd in het reclasseringsrapport, geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbinden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert in totaal een bedrag van € 1.106,63, waarvan € 256,63 aan materiële schadevergoeding en € 850,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (20 september 2016) tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van benadeelde geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu hij om vrijspraak heeft verzocht. Subsidiair heeft hij verzocht om het bedrag te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële gevorderde schade is het aannemelijk dat de kleding van benadeelde is beschadigd. Uit het schadeopgaveformulier blijkt echter niet voor welke bedragen de kleding is gekocht en wanneer. Volstaan is met het geven van voorbeelden van prijzen van soortgelijke goederen. De rechtbank ziet hierin aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het bedrag dat door de benadeelde als materiële schade is geleden, naar redelijkheid en billijkheid op dit moment begroot kan worden op € 150,00.
Voorts bedraagt de vordering € 850,00 aan geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen heeft ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van
€ 900,00(negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal daarbij tevens de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 900,00 (negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert in totaal een bedrag van € 1.004,94, waarvan € 329,94 aan materiële schadevergoeding en € 675,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (20 september 2016) tot aan de dag der algehele voldoening
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van benadeelde geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu hij om vrijspraak heeft verzocht. Subsidiair heeft hij verzocht om het bedrag te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële gevorderde schade is het aannemelijk dat de kleding van benadeelde is beschadigd. Uit het schadeopgaveformulier blijkt echter niet voor welke bedragen de kleding is gekocht en wanneer. Volstaan is volstaan met het geven van voorbeelden van prijzen van soortgelijke goederen. Net zoals hiervoor ten aanzien van de vordering van [persoon 1] is overwogen, ziet de rechtbank hierin aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het bedrag dat door de benadeelde ten minste als materiële schade is geleden, naar redelijkheid en billijkheid op dit moment begroot kan worden op € 100,00.
Voorts bedraagt de vordering € 675,00 aan geleden immateriële schade. Net zoals hiervoor ten aanzien van de vordering van [persoon 1] is overwogen, heeft de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van
€ 600,00(zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal daarbij tevens de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [winkelbedrijf 2]
De benadeelde partij [winkelbedrijf 2] (vertegenwoordigd door [persoon 6] ) vordert € 600,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (30 augustus 2016) tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van benadeelde geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu [winkelbedrijf 2] het verlies boekhoudkundig kan afboeken. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het primaire verweer van de raadsman kan niet worden gevolgd. Nu de vordering ziet op de twee truien (respectievelijk € 365,- en € 235,-) die door verdachte zijn beschadigd, zal het gehele bedrag van € 600,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 20 oktober 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/019213-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 15 december 2015 van de Kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de straf al is geëxecuteerd door de kinderrechter op 6 februari 2017.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
Openlijke geweldpleging.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
85 (vijfentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Wijst de vordering van
[persoon 1], wonende te [woonplaats] , toe tot € 900,00 (negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 900,00 (negenhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 18 (achttien) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 2], wonende te [woonplaats] , toe tot € 600,00 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] , € 600,00 (zeshonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 12 (twaalf) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[winkelbedrijf 2](vertegenwoordigd door [persoon 6] ), gevestigd te [plaats] , toe tot € 600,00 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [winkelbedrijf 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/019213-15.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark en I. van Heusden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.