ECLI:NL:RBAMS:2017:6166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
13/684117-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedreiging, vernieling en diefstal door verdachte in verwarde toestand

Op 24 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in verwarde toestand schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, vernieling en diefstal. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het bedreigen van meerdere slachtoffers, waaronder zijn broer, en het vernielen van eigendommen van een instelling. Daarnaast werd hij beschuldigd van diefstal van een fiets. Tijdens de zitting op 10 augustus 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat werd ondersteund door Pro Justitia rapportages van deskundigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van zijn broer, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Echter, de bedreigingen en de diefstal werden wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684117-17 (Promis)
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Bruinsma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op 8 maart 2017 te Amsterdam;
2. vernieling van ramen en/of deuren, toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [naam instelling] , op 8 maart 2017 te Amsterdam;
3. mishandeling van zijn broer [slachtoffer 5] op 4 maart 2017 te Amsterdam door met een mes in zijn pols te steken;
4. bedreiging van zijn broer [slachtoffer 5] op 4 maart 2017 te Amsterdam door hem een mes voor te houden met de woorden: “Kom niet dichterbij of ik ga je steken”;
5. Primair: diefstal van een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 6] , op 30 januari 2016 te Amsterdam;
Subsidiair: heling.
Daarnaast heeft de officier van justitie ter terechtzitting het navolgende feit ad informandum gevoegd:
13/689090-17: vals geld in voorraad hebben op 2 februari 2016 te Amsterdam.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Uit de aangifte en de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte de medewerkers van [naam instelling] heeft bedreigd met de dood en een raam heeft vernield. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van het derde feit stelt de officier van justitie dat verdachte, nu hij zich plots heeft omgedraaid terwijl hij een mes in zijn handen had, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zijn broer met het mes zou verwonden. De onder 4 ten laste gelegde bedreiging jegens zijn broer kan eveneens bewezen worden nu hij tijdens de bedreiging het mes nog in zijn handen had en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de gebruikte bewoordingen kan hebben gezegd.
De officier van justitie verzoekt om vrijspraak van de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal, nu er geen getuige is geweest die verdachte daadwerkelijk de fiets heeft zien stelen. De heling van de fiets kan wel bewezen worden, nu verdachte een mooie fiets voor een heel laag bedrag heeft gekocht. Verdachte had in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een gestolen fiets betrof.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat de broer van verdachte verwond is geraakt toen verdachte zich omdraaide nadat de broer hem een duw had gegeven en dat verdachte niet moedwillig zijn broer heeft gestoken. In het dossier bevindt zich ook geen letselverklaring waaruit blijkt dat sprake is van een wond die veroorzaakt moet zijn door een opzettelijk stekende beweging. Bij verdachte is dus geen sprake geweest van opzet, ook niet van voorwaardelijk opzet. Verdachte dient van het derde feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde moet verdachte zowel van de primair ten laste gelegde diefstal als de subsidiair ten laste gelegde heling worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers via Marktplaats, een platform voor legale handel, een fiets gekocht. Hij heeft aan zijn onderzoeksplicht voldaan door de fiets op te zoeken op ‘stopheling’. Daarnaast was de prijs voor de fiets niet zo laag dat kan worden gezegd dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van enig misdrijf afkomstig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Uit de verklaringen van verdachte en aangever, die ook ter terechtzitting van 10 augustus 2017 als getuige is gehoord, leidt de rechtbank af dat verdachte, die al een tijdje in de war was, ’s nachts in de kamer van zijn broer (aangever) was om te zoeken naar zijn telefoon. Nadat aangever hem de kamer uit had gestuurd, hoorde hij dat verdachte op de gang aan het rommelen was. Aangever is toen de gang opgelopen en heeft verdachte een duw gegeven tegen de achterkant van zijn schouder. Verdachte heeft zich vervolgens van schrik omgedraaid, terwijl hij nog een opengeklapt zakmes in zijn handen vasthad dat hij net had gevonden. Tijdens het omdraaien heeft hij – kennelijk met zijn mes – aangever verwond aan zijn pols. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat verdachte het opzet had om zijn broer te verwonden. Evenmin blijkt van voorwaardelijk opzet op de mishandeling. Immers, niet geoordeeld kan worden dat verdachte door zich in reactie op de onverwachte duw van zijn broer met een opengeklapt zakmes in zijn hand om te draaien, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer daardoor letsel zou bekomen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Het oordeel over het onder 5 ten laste gelegde
Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat hij weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het voorwerp, kan op zichzelf – mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering – niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechtbank in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal niet zou mogen betrekken dat de verdachte voor zo'n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. In de nacht van vrijdag 29 januari 2016 op zaterdag 30 januari 2016 is de fiets van aangeefster omstreeks 01.30 uur gestolen. Op maandagavond 1 februari 2016 zag zij dat haar fiets werd aangeboden op www.marktplaats.nl. Hierop heeft zij met de verkoper een afspraak gemaakt om de fiets op dinsdag 2 februari 2016 te bekijken op het Sajetplein te Amsterdam en heeft zij de politie van de afspraak op de hoogte gebracht. Op 2 februari 2016 is verdachte op de afgesproken plek door de politie staande gehouden met de bewuste fiets.
Verdachte heeft over het bezit van de fiets het volgende verklaard.
Op het moment van de staande houding heeft hij verklaard dat de fiets van hem was en dat hij de fiets “een tijd geleden” had gekocht. Tijdens zijn politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij de fiets ‘misschien nog net geen week, vijf dagen of zo’ in zijn bezit had en dat hij deze, na afdingen op de vraagprijs van 150 euro, voor 90 euro via Marktplaats heeft gekocht. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij een fiets nodig had omdat zijn eigen fiets was gestolen, dat hij deze via Marktplaats voor ongeveer 100 euro heeft gekocht en dat hij de fiets kort na aankoop weer zelf op Marktplaats te koop heeft aangeboden omdat hij inmiddels had begrepen dat de fiets beduidend meer waard was.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de fiets via Marktplaats heeft aangeschaft ongeloofwaardig, nu hij over het tijdstip van aankoop wisselend en bovendien aantoonbaar onjuist heeft verklaard. Het kan immers niet kloppen dat verdachte – zoals hij aanvankelijk verklaarde – de fiets al “een tijd”, dan wel vijf dagen, in zijn bezit had, nu de fiets pas drie dagen ervoor was gestolen. Daarbij komt dat ook zijn verklaring over het voorhanden krijgen en hebben van de fiets niet geloofwaardig is. Verdachte kan niet de naam of een telefoonnummer noemen van degene van wie hij via Marktplaats de fiets zou hebben gekocht of anderszins die aankoop op enige wijze onderbouwen, zodat verificatie van zijn verhaal onmogelijk is. Het is ook niet aannemelijk dat verdachte de fiets zo kort voor het moment van zijn voorgenomen doorverkoop heeft gekocht. Hij zou de fiets dan op 30 januari 2016 of 1 februari 2016 moeten hebben gekocht om hem vervolgens in de avond van 1 februari 2016 weer op Marktplaats aan te bieden, dit terwijl hij naar eigen zeggen juist een fiets nodig had. Dit rijmt niet met elkaar.
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de fiets, het aanbieden van de fiets op Marktplaats twee dagen na de diefstal, het aantreffen van verdachte met de fiets, alsmede de ongeloofwaardige verklaring van verdachte voor het voorhanden hebben van de gestolen fiets, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte de fiets zelf heeft gestolen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 8 maart 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood en ik maak hem dood" en "Jullie moeten nu 112 bellen want ik maak jullie kapot" en "Ik maak je dood" en "Ik pak jou" en "Jij bent de volgende" en "Ik pak eerst die Pool en dan zijn jullie aan de beurt";
2.
op 8 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een raam, toebehorende aan [naam instelling] , heeft vernield;
4.
op 4 maart 2017 te Amsterdam, (zijn broer) [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend een mes voorgehouden en daarbij de woorden toegevoegd: "Kom niet dichterbij of ik ga je steken";

5. Primair:

op 30 januari 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 6] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte – gelet op de Pro Justitia rapportages – ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 16 mei 2017, opgemaakt door de GZ-psycholoog [persoon 2] . Aan het genoemd rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een psychotische stoornis (door cannabis) en een stoornis in cannabisgebruik. De psychotische stoornis wordt bij betrokkene gekenmerkt door waanideeën, een gebrek aan realiteitszin en oordeels- en kritiekstoornissen. Hij is daardoor niet altijd in staat de realiteit vast te houden en zijn ideeën en waarnemingen juist in te schatten. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde (de feiten 1 en 2, toevoeging rechtbank). Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht is de psychotische stoornis (door cannabis) van grote invloed geweest op zijn handelen. Het tenlastegelegde is betrokkene wel ten dele aan te rekenen, aangezien hij aangeeft dat de medebewoner niet is opgenomen in een van zijn waanideeën. Daarbij wist hij goed dat de medebewoner hem irriteerde, maar nam hij het (ten dele) rationele (en vanuit zijn cultuur en persoonlijkheid ingegeven) besluit de begeleiding hier niet over in te lichten. Hij had hier de mogelijkheid een andere oplossing te kiezen. Verdachte moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 14 mei 2017, opgemaakt door de psychiater [persoon 3] . Aan het genoemd rapport wordt, zakelijk weergegeven, het volgende ontleend:
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een psychotische stoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en antisociale persoonlijkheidstrekken. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ten laste gelegde (de feiten 1 en 2, toevoeging rechtbank) was sprake van een psychotisch toestandsbeeld waardoor hij achterdochtig was en hij minder grip op zijn emoties en handelen had. De ruzie en de (grensoverschrijdende) reactie van betrokkene is echter niet volledig te verklaren vanuit een psychose. Op grond hiervan wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door de verdere inhoud van de rapporten. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Beide deskundigen hebben zich alleen uitgelaten over het onder 1 en 2 bewezen verklaarde, maar gezien het gegeven dat het vierde feit daags voor het eerste en tweede feit heeft plaatsgevonden en verdachte in een zelfde soort geestestoestand verkeerde, wordt het ervoor gehouden dat verdachte ook verminderd ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het vierde feit. Kortom, verdachte wordt ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair bewezen geachte feiten en het ad informandum gevoegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daarbij tevens gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden van verplicht reclasseringscontact en ambulante behandeling worden verbonden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Verdachte wordt in het kader van een Rechterlijke Machtiging al behandeld bij [naam instelling] verslavingszorg. Een voorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook onnodig. Voorts is door de raadsman verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in verwarde toestand schuldig gemaakt aan twee bedreigingen. Allereerst heeft hij zijn broer met een mes bedreigd. Dat verdachte een familielid in de huiselijke sfeer heeft bedreigd is een ernstig feit. Een paar dagen later heeft verdachte, die naar aanleiding van de bedreiging van zijn broer was opgenomen bij [naam instelling] , ook nog twee medewerkers van [naam instelling] bedreigd, terwijl de medewerkers van [naam instelling] gewoon bezig waren met de uitoefening van hun werk. Verdachte heeft hen veel angst aangejaagd, zoals blijkt uit hun verklaringen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ervaringen nog lange tijd angstgevoelens bij slachtoffers op kunnen roepen. De rechtbank weegt mee dat – zo blijkt uit verschillende getuigenverklaringen – de aanleiding van het incident bij [naam instelling] (mede) was gelegen in het feit dat verdachte werd lastiggevallen door een andere cliënt van [naam instelling] en dat verdachte, zoals in rubriek 7 is vermeld, als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Voorts heeft verdachte een raam vernield bij [naam instelling] door een bank op te pakken en deze als stormram tegen de ruit te gebruiken, waardoor hij schade aan [naam instelling] heeft berokkend. Ook hiervoor geldt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Fietsendiefstallen getuigen van weinig respect voor de eigendommen van een ander. Fietsendiefstal is vooral in Amsterdam een veel voorkomend misdrijf dat schade en ongemak veroorzaakt voor de desbetreffende eigenaren. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan – zoals ad informandum gevoegd – het in voorraad hebben van vals geld. Ter terechtzitting is dit feit behandeld en de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting heeft bekend dit feit te hebben gepleegd.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 13 juli 2017 is verdachte eerder voor een vermogensdelict veroordeeld, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 14 mei 2017 en 16 mei 2017, waarvan reeds hiervoor onder rubriek 7 melding is gemaakt. Uit beide rapporten komt naar voren dat de kans op recidive groot is zolang de psychotische stoornis manifest aanwezig is. Dit geldt voor zowel de korte als lange termijn. Begeleiding en behandeling van verdachtes psychotische stoornis en stoornis in cannabisgebruik is aangewezen om de kans op herhaling te verkleinen. Daarnaast dient de behandeling zich te richten op zijn financiële problemen, zijn gebrek aan dagbesteding en het daarbij behorende gebrek aan lange termijn doelen. Voorts is acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 juni 2017, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [persoon ] . Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek, cannabisgebruik en een instabiele leefsituatie, welke omstandigheden in de toekomst een risico kunnen vormen ten aanzien van recidive. Het is van belang dat de begeleiding en de behandeling van verdachte wordt voortgezet, ook op de langere termijn. Omdat de huidige Rechterlijke Machtiging, die loopt tot oktober 2017, vermoedelijk niet zal worden verlengd, adviseert de reclassering om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het meewerken aan de voortzetting van het begeleidingstraject bij het ACT-team van [naam instelling] , het meewerken aan een toeleiding naar een vorm van dagbesteding en stabiliteit op overige praktische leefgebieden als financiën en wonen en een behandelverplichting die is gericht op psychische en/of verslavingsproblematiek.
Tot slot zijn bij het bepalen van de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Het oriëntatiepunt voor een bedreiging met het tonen van een steekwapen is een taakstraf van 60 uur en het oriëntatiepunt voor de diefstal van een fiets met recidive is een geldboete van € 300,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Reeds om deze reden wijkt de rechtbank af van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke straf.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met daaraan gekoppeld de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert in totaal een bedrag van € 262,35, waarvan een bedrag van € 227,35 aan materiële schadevergoeding en € 35,00 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (30 januari 2016) tot de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren nu zij is uitgegaan van de bewezenverklaring van heling.
De raadsman heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De kostenposten van de het herstel aan de fiets (€ 25,00), het kopen van een nieuw slot en een nieuwe fietskrat (€ 52,35) zijn niet betwist en deze kostenposten komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Blijkens artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek komen verlofuren eveneens voor toewijzing in aanmerking, maar ook voor deze kosten geldt dat de rechtbank dient te toetsen of de kosten in redelijkheid gemaakt zijn en of de kosten in zichzelf redelijk zijn. De rechtbank begroot de verlofuren voor het doen van aangifte naar billijkheid op € 50,00. De benadeelde heeft tevens verlofuren opgenomen ten behoeve van het aanwezig zijn op de zitting (proceskosten ad € 35,00). De rechtbank acht een dergelijke vergoeding aan proceskosten billijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot een bedrag van in totaal € 162,35 (honderdtweeënzestig euro en vijfendertig cent) zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarbij tevens de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 127,35 (honderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2016 tot de dag der algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andere toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat deze taakstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; 2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij de Reclassering Nederland, op het adres [straatnaam] te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Veroordeelde moet zich voorts houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- zich, indien geïndiceerd, ambulant moet laten behandelen bij het ACT-team van [naam instelling] of een soortgelijke (forensische) instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische en/of verslavingsproblematiek. De veroordeelde zal zich voorts houden aan de regels die door of namens (de leiding van) de instelling zullen worden gegeven;
- zal meewerken aan de voortzetting van het begeleidingstraject bij het ACT-team van [naam instelling] , of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan toeleiding naar een vorm van dagbesteding en/of stabiliteit op overige praktische leefgebieden, zoals financiën en wonen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden .
Wijst de vordering van
[slachtoffer 6], wonende te Amsterdam, toe tot € 162,35 (honderdtweeënzestig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 127,35 vanaf 30 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] , € 127,35 (honderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 127,35 vanaf 30 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 2 (twee) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark en I. van Heusden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.