ECLI:NL:RBAMS:2017:6142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
13/741255-16 + 10/066062-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van politieagenten met een mes onder invloed van drugs en alcohol, met oplegging van TBS met voorwaarden

Op 10 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van twee politieagenten met een mes. De feiten vonden plaats op 9 december 2016 in Amsterdam, waar de verdachte, onder invloed van cocaïne en alcohol, de agenten bedreigde terwijl hij met een mes in de hand bij hun dienstauto stond. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk misdrijf en was in een verwarde toestand, wat leidde tot de conclusie dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met een mes een ernstig feit was dat gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en omwonenden veroorzaakte. De officier van justitie had gevangenisstraf en TBS met voorwaarden geëist. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 251 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een TBS-maatregel met voorwaarden, waarbij de nadruk lag op behandeling van zijn psychische problemen in een klinische setting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dringend behoefte had aan intensieve behandeling om de kans op herhaling te verminderen. De uitspraak bevatte ook beslissingen over de inbeslagname van een mes en de schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741255-16 + 10/066062-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 10 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting van 10 augustus 2017 – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 december 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 1] en/of [persoon 2] (zijnde aspiranten bij de politie Eenheid Amsterdam) en/of een of meer andere verbalisanten van de politie Eenheid Amsterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, opengeklapt en/of een of meermalen getoond en/of voorgehouden aan en/of gericht op voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] (zulks terwijl hij, verdachte op korte afstand verwijderd stond en/of stond bij een geopende autoraam, waarin voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] zich bevond(en)) en/of die andere verbalisant(en) en/of (vervolgens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, is toegelopen naar voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of die andere verbalisant(en) (zulks terwijl hem, verdachte, meermalen was gevraagd het mes te laten vallen), zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 09 december 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) een papiertje met 0,5 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
(gevoegde zaak 746065-16)
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [persoon 3] (werkzaam bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam) gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: Je bent een kankerhoer. Je vieze vuile kankerhoer moeder. Je moeder is een hoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde, nu uit de ‘Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs (2015A003)’ blijkt dat voor het bezit van 0,5 gram cocaïne niet wordt vervolgd, maar dat ‘afstand en onttrekking aan het verkeer’ volgt. Volgens de Aanwijzing Opiumwet (2015A003) kan slechts dan worden vervolgd (bij 0,5 gram of minder) wanneer dit ter ondersteuning is van hulpverlening, waarvan hier geen sprake is. Voorts blijkt ook niet van bijzondere omstandigheden die het mogelijk maken om af te wijken van de Richtlijnen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het mogelijk maken dat in dit geval kan worden afgeweken van de Richtlijn, nu het bezit van cocaïne een significante rol heeft gespeeld bij het onder 1 ten laste gelegde, waarbij het ziektebeeld van verdachte werd getriggerd door het gebruik van cocaïne. De rechtbank verklaart de officier van justitie dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van feit 2.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het eerste feit heeft zij aangevoerd dat verdachte met een mes bij het autoraam van de dienstauto stond waar verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] inzaten, terwijl hij riep: “Schiet me dan, schiet me dan neer”. [persoon 1] heeft, nadat hij uit de dienstauto was gestapt, meermaals naar verdachte geroepen dat hij het mes moest laten vallen. Verdachte deed dat niet en is vervolgens tot twee keer toe met het mes in zijn hand in de richting van [persoon 1] gelopen. [persoon 2] en [persoon 1] hebben zich bedreigd gevoeld door deze handelingen van verdachte en daarvan aangifte gedaan. Onder deze omstandigheden kon bij beide verbalisanten ook de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
Bij de veiligheidsfouillering van verdachte is in zijn paspoort een wit wikkeltje met poeder aangetroffen. Het poeder is getest en dit bleek 0,50 gram cocaïne te zijn. Het tweede feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De onder 3 tenlastegelegde belediging kan eveneens bewezen worden verklaard nu aangeefster [persoon 3] de door verdachte gebruikte bewoordingen als grof, kwetsend en grievend heeft ervaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het eerste feit bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging jegens verbalisant [persoon 1] en de niet bij naam genoemde overige verbalisanten. Uit het dossier blijkt dat alleen tegen [persoon 2] een strafbare bedreiging heeft plaatsgevonden nu hem onverwacht en van korte afstand – zittend in de dienstauto – het mes is getoond. Niet blijkt dat tegen [persoon 1] een strafbare bedreiging heeft plaatsgevonden. Op basis van de beelden die met de bodycam van één van de aanwezige verbalisanten zijn gemaakt, blijkt voorts niet dat verdachte de overige verbalisanten heeft bedreigd, nu hij rustig en verdwaasd rondliep, terwijl hij was omsingeld door meerdere agenten met getrokken vuurwapens. Voor het overige heeft de raadsman zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Anders dan door de raadsman is aangevoerd, acht de rechtbank niet alleen de bedreiging tegen verbalisant [persoon 2] bewezen, maar ook de bedreiging jegens verbalisant [persoon 1] . Verdachte stond met een mes vlakbij het geopende raam van de dienstauto waarin beide verbalisanten zich bevonden en is later ook tot twee keer toe met het mes in de hand in de richting van [persoon 1] gelopen. Onder deze omstandigheden hebben beide verbalisanten zich bedreigd kunnen voelen. Dat verbalisanten zich ook bedreigd hebben gevoeld, volgt uit beide aangiftes. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit niet geldt voor de overige verbalisanten. Er was weliswaar sprake van een dreigende situatie, maar het is voor de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat verdachte zich ook opzettelijk dreigend tegenover de andere verbalisanten heeft opgesteld. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op de bedreiging jegens de niet bij naam genoemde overige verbalisanten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 9 december 2016 te Amsterdam, [persoon 1] en [persoon 2] (zijnde aspiranten bij de politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en voorgehouden aan voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] , zulks terwijl hij, verdachte op korte afstand stond bij een geopend autoraam van een auto, waarin voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] zich bevonden, en met een mes is toegelopen naar voornoemde [persoon 1] , zulks terwijl hem, verdachte, meermalen was gevraagd het mes te laten vallen,
zulks terwijl tijdens het plegen van het voren omschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.op 9 december 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een papiertje met 0,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
3.op 31 oktober 2015 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, [persoon 3] (werkzaam bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam) gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: Je bent een kankerhoer. Je vieze vuile kankerhoer moeder. Je moeder is een hoer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte – gelet op de Pro Justitia rapportages – ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 8 mei 2017, opgemaakt door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg. Het genoemde rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een matig/ernstige stoornis in alcohol- en cocaïnegebruik en een lichte stoornis in cannabis gebruik, en een andere psychotische stoornis in remissie. Voorts is er sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken en zwakbegaafdheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Voor zo ver valt op te maken uit het relaas van betrokkene en de verklaringen van getuigen ten tijde van het ten laste gelegde was hij verward, maar niet psychotisch. Het plan om de politie op zo’n manier te benaderen dat zij hem zouden neerschieten (“suicide by cop”) vloeit voort uit het gebrek aan relativeringsvermogen, de labiliteit en de impulsiviteit. Het overwegen van gedragsalternatieven en controle over zijn handelen was daardoor zeer fors, maar niet volledig beperkt. Geadviseerd wordt om hem te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar voor de ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 12 mei 2017, opgemaakt door psychiater J. Marx. Het genoemde rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Beschouwend valt op dat betrokkene bizar gedrag vertoond, daar vervolgens impulsief op reageert, waarbij geen zelfcorrectie plaatsvindt. Negatieve gevoelens moeten direct worden weggemaakt, met behulp van opmerkelijke (bizarre) gedragskeuzes. Bij het gehele proces is sprake van een verdere stuwing door het gebruik van middelen. Bij het ten laste gelegde wordt een doorwerking van de beschreven stoornissen (psychotische ontregeling en problematisch middelengebruik) en de gebrekkige ontwikkeling (persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en borderline kenmerken en zwakbegaafdheid) verondersteld. Zodoende adviseert ondergetekende betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door de verdere inhoud van de rapporten. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Daarbij wordt opgemerkt dat de deskundigen zich enkel hebben uitgelaten over de toerekenbaarheid betreffende het onder 1 tenlastegelegde. De onder 1 ten laste gelegde bedreiging kan dan ook in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Zij heeft daarbij tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte van mening is dat hij, gezien de positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden, zonder het zeer strakke kader van de TBS-maatregel met voorwaarden kan en heeft de rechtbank verzocht om de door de reclassering voorgestelde voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Mocht een zwaardere straf of maatregel noodzakelijk zijn, dan zal verdachte zich daarbij neerleggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van twee verbalisanten met een mes. Verdachte was onder invloed van zowel cocaïne als alcohol en wilde zelfmoord plegen. Hij durfde dit uiteindelijk niet te doen en heeft toen de politie gebeld met de (valse) melding dat iemand met een mes op straat op mensen aan het insteken was en dat hij ook zelf gestoken was. De bedoeling van verdachte was dat de aldus gealarmeerde politie hem zou doodschieten. De bewezen verklaarde bedreiging maakt dan ook deel uit van een groter geheel van voor alle betrokkenen trieste gebeurtenissen, waarbij verdachte uiteindelijk twee keer in zijn been is geschoten. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de moeilijke situatie waarin verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde bevond, is sprake van een ernstig feit, waarbij verdachte gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en omwonenden heeft veroorzaakt. Het moet voor beide agenten erg beangstigend zijn geweest dat zij, terwijl zij op weg waren naar een melding en niet wisten wat ze zouden aantreffen, uit het niets met een mes werden bedreigd. Dat het gedrag van verdachte angst heeft veroorzaakt blijkt ook uit de aangiftes van beide verbalisanten en uit de bij het schadeopgaveformulier van verbalisant [persoon 2] gevoegde brief van de bedrijfsmaatschappelijk werker. Hij voelde zich tijdens en na het gebeurde zowel mentaal als fysiek onder hoogspanning staan en ervaart nog altijd klachten op psychisch vlak.
De bedreiging onder de hiervoor gemelde omstandigheden rechtvaardigt een gevangenisstraf. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 0,5 gram cocaïne en de belediging van een ambtenaar. Door zijn handelen heeft verdachte de ambtenaar aangetast in haar eer en goede naam, hetgeen ook blijkt uit het door haar ingestuurde schadeopgaveformulier.
Tevens is door de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 13 juli 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer bedreiging en belediging van politieagenten.
Uit het rapport van GGZ Reclassering [Materieel Juridische Dienstverlener] van 14 juli 2017 blijkt dat verdachte ambivalent staat tegenover begeleiding door de reclassering en dat, mocht de hierna te bespreken maatregel hem worden opgelegd, een motivatietraject nodig wordt geacht. Ter zitting heeft verdachte duidelijk gemaakt bereid te zijn eventuele aan hem te stellen voorwaarden na te leven. Daarnaast blijkt ook uit de ter zitting door de psycholoog Van Willigenburg afgelegde verklaring, dat verdachte een gemotiveerde indruk maakt om mee te werken aan eventueel aan hem te stellen voorwaarden bij de hierna te bespreken maatregel. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee nu de rechtbank mede op grond daarvan wil voorkomen dat verdachte naast de hierna te bespreken maatregel nog een gevangenisstraf moet uitzitten, langer dan dat hij in voorarrest heeft gezeten.
8.3.1
Terbeschikkingstelling
Ten aanzien van de gevorderde maatregel overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia rapportages van 8 en 12 mei 2017, waarvan reeds hiervoor onder rubriek 7 melding is gemaakt. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 14 juli 2017.
Zoals in rubriek 7 al is weergegeven, is bij verdachte sprake van verschillende stoornissen. Beide deskundigen schatten het gevaar dat verdachte recidiveert (in gewelddadige gedragingen) hoog in als er geen gestructureerde setting voor verdachte is. Verdachte heeft dringend intensieve en langdurige klinische behandeling nodig om de kans op herhaling substantieel te verminderen. De deskundigen zijn uitgekomen op het advies van een TBS-maatregel met voorwaarden, nu alle mogelijke forensische kaders al zijn uitgeprobeerd. Ook reclassering adviseert om verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. Ter terechtzitting hebben [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] , beiden werkzaam bij de reclassering, het advies uit het reclasseringsrapport aangevuld en medegedeeld dat er op 17 augustus 2017 plek is voor verdachte bij FPK [Forensisch Psychiatrische Kliniek ] , waarvoor hij zelf (in geval van opname) een voorkeur had uitgesproken, zodat hij meteen kan starten met de klinische behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het deskundigenonderzoek en het reclasseringsrapport de conclusies kunnen dragen, neemt deze over en legt deze ten grondslag aan haar eigen oordeel. Uit deze conclusies leidt de rechtbank af dat de nadruk moet worden gelegd op de behandeling van de psychische problematiek van verdachte in een klinische setting en dat dit traject zo spoedig mogelijk in gang moet worden gezet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd moet worden. In dat kader overweegt de rechtbank dat wordt voldaan aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS-maatregel met voorwaarden stelt, te weten dat het onder 1 bewezen geachte feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen stelt de rechtbank voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven verdachte bij de naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Met inachtneming van het maatregelenrapport van de reclassering van 14 juli 2017 kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met het opleggen van een TBS-maatregel onder na te noemen voorwaarden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van deze hierna te noemen voorwaarden.
De rechtbank stelt de volgende voorwaarden:
  • verdachte pleegt geen strafbare feiten;
  • verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en zal hij meewerken aan de identificatieplicht;
  • verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze in formatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
  • tijdens de gehele TBS-maatregel is het voor verdachte niet toegestaan om zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden te begeven;
  • verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door GGZ Reclassering [Materieel Juridische Dienstverlener] en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt verdachte mee aan huisbezoeken door de reclassering;
  • verdachte verblijft – met ingang van 17 augustus 2017 direct aansluitend aan de aan hem opgelegde gevangenisstraf – op FPK [Forensisch Psychiatrische Kliniek ] of een soortgelijke instelling, zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
  • verdachte werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
  • verdachte conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
  • verdachte zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en de reclassering;
  • verdachte zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingstraject veranderen;
  • verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op “gepaste en discrete” wijze door de reclassering worden gescreend;
  • verdachte zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
  • verdachte geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van [Materieel Juridische Dienstverlener] en/of een soortgelijke instelling en/of een onafhankelijke bewindvoerdersorganisatie;
  • verdachte zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een (tijdelijke) terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA of een soortgelijke instelling of (tijdelijke) terugplaatsing in een FPC of FPK in het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht.
8.3.2
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een bedreiging.
Gelet op het overwogene in rubriek 7 en rubriek 8.3.1, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de voornoemde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerp in beslag genomen:
Nummer Voorwerp Waarde
1 1 1 1 STK Jas
5302566
2 1 STK Broek
5302567; spijkerbroek
691469
4 4 STK Huls
691484
5 1 STK Munitie
NP
691485; projectiel
6 Geld Euro 21,70
691509
7 1 STK Mes
WENGER
691521; knipmes
Verbeurdverklaring
Het voorwerp onder 7 behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen onder 4 en 5 van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 alsmede het inbeslaggenomen geldbedrag onder 6 moeten worden teruggegeven aan verdachte.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om een bedrag van € 750,- toe te wijzen en de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De raadsman heeft verzocht om het bedrag te matigen naar een bedrag tussen de € 300,- en € 500,-.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De behandeling van de materiële schadevergoeding levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voldoende is onderbouwd. Uit een door de benadeelde partij overgelegde brief van een bedrijfsmaatschappelijk werker van de Politie, blijkt dat hij nog steeds psychische klachten ervaart naar aanleiding van het tenlastegelegde feit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van
€ 500,00(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal daarbij de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert een bedrag van € 600,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om een bedrag van € 200,- toe te wijzen en het meerdere niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om het bedrag te matigen naar € 100,-.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ter zake immateriële schade – gelet op art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit volgt dat sprake moet zijn van een aantasting in de persoon – onvoldoende is onderbouwd. Het is aannemelijk dat de benadeelde partij zich gekwetst voelde onder meer omdat een collega en een goede vriendin aan kanker zijn overleden. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon (HR 9 juli 2004, NJ 2005/391). Hiervan is niet gebleken. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 december 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/066062-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 oktober 2016 van de rechtbank Rotterdam (locatie Dordrecht), waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen gelet op de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden die in de huidige zaak wordt opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 43a, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, terwijl tijdens het plegen van vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
251 (tweehonderdeenenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
  • verdachte pleegt geen strafbare feiten;
  • verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en zal hij meewerken aan de identificatieplicht;
  • verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze in formatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
  • tijdens de gehele TBS-maatregel is het voor verdachte niet toegestaan om zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden te begeven;
  • verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door GGZ Reclassering [Materieel Juridische Dienstverlener] en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt verdachte mee aan huisbezoeken door de reclassering;
  • verdachte verblijft – met ingang van 17 augustus 2017 direct aansluitend aan de aan hem opgelegde gevangenisstraf – op FPK [Forensisch Psychiatrische Kliniek ] of een soortgelijke instelling, zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
  • verdachte werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
  • verdachte conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
  • verdachte zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en de reclassering;
  • verdachte zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingstraject veranderen;
  • verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op “gepaste en discrete” wijze door de reclassering worden gescreend;
  • verdachte zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
  • verdachte geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van [Materieel Juridische Dienstverlener] en/of een soortgelijke instelling en/of een onafhankelijke bewindvoerdersorganisatie;
  • verdachte zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een (tijdelijke) terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA of een soortgelijke instelling of (tijdelijke) terugplaatsing in een FPC of FPK in het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering [Materieel Juridische Dienstverlener] om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat deze voorwaarden, niettegenstaande eventueel hoger beroep,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart verbeurd:
- Voorwerp 7, zijnde een mes, vallende onder goednummer 691521.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 4, zijnde vier hulzen, vallende onder goednummer 691484;
  • Voorwerp 5, zijnde een projectiel, vallende onder goednummer 691485.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • Voorwerp 1, zijnde een jas, vallende onder goednummer 5302566;
  • Voorwerp 2, zijnde een spijkerbroek, vallende onder goednummer 5302567;
  • Voorwerp 6, zijnde een geldbedrag van € 21,70, vallende onder goednummer 691509;
Wijst de vordering van
[persoon 2], domicilie kiezende te Amsterdam, toe tot € 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] , € 500,00 (vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 10 (tien) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 3]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/066062-16 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en F.L. Bolkestein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark en I. van Heusden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.