Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 oktober 2016 waarin een comparitie is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met één productie,
2.De feiten
€ 1.134,45, rechtbank] op haar rekening gestort.
zijnde de overeenkomst uit 2002, rechtbank] nimmer voor ogen gehad een arbeidsrelatie met elkaar aan te gaan. Partijen zijn feitelijk wel overeengekomen dat [gedaagde] aan [eiseres] in plaats van cumulatieve rente over de hoofdsom, vanaf 1 januari 2002 uit hoofde van rente vergoeding maandelijks een (loon)bedrag ad. € 1.134,45 (…) voldoet.
bedoeld is € 1.134,45, rechtbank] per maand, vanaf 1 september 2002 tot aan de voldoening.
op [gedaagde] , rechtbank]. Ter zitting is erkend dat de bij vonnis toegewezen maandelijkse betalingen niet zijn verricht. Dat betekent dat voor elk van de vervallen termijnen op grond van art. 6:119 jo 6:83 onder a BW de wettelijke rente is gaan lopen vanaf het moment van verschuldigdheid volgens het vonnis tot aan de voldoening. Weliswaar biedt het vonnis van 11 [
bedoeld is 22, rechtbank] januari 2003 daarvoor geen titel, maar de vordering vloeit daaruit wel zo direct voort, dat zekerheidstelling voor die vordering op zijn plaats is.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
in aanvulling ophetgeen hij uit hoofde van het verstekvonnis aan [eiseres] diende te betalen, aldus nog steeds [eiseres] .