Beoordeling
5. [gedaagde] is zowel op grond van de wet (artikel 7:247 jo. 7:259 Burgerlijk Wetboek) als op grond van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden (artikelen 14.2 en 14.3) gehouden om elk kalenderjaar, alsmede na het eindigen van de huurovereenkomst, een afrekening servicekosten te verstrekken aan [eiseres] . Meubilering en stoffering vallen onder servicekosten op grond van artikel 7:237 lid 3 Burgerlijk Wetboek en het Besluit Servicekosten. [gedaagde] erkent dat zij geen gespecificeerd overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kosten heeft verstrekt aan [eiseres] . Daardoor is zij tekort geschoten in haar verplichtingen als verhuurder.
6. Beoordeeld dient dus te worden of de door [eiseres] betaalde bedragen aan meubilering redelijk waren. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval, gelet op de door [eiseres] overgelegde producties met betrekking tot de waarde van de meubilering. Daarom dient thans een redelijke vergoeding vastgesteld te worden.
7. Ter berekening van de redelijke vergoeding heeft [eiseres] bij dagvaarding een schatting gemaakt van de waarde van de meubels. [gedaagde] komt met een eigen berekening en voert aan dat de meubels een hogere waarde vertegenwoordigden dan de schatting van [eiseres] . De gemachtigde van [eiseres] heeft ter zitting aangevoerd akkoord te gaan met de door [gedaagde] getaxeerde waarde van meubilering, met uitzondering van de bij die taxatie berekende keukenapparatuur. Keukenapparaten, in dit geval ter waarde van in totaal € 9.847,95, zijn geen roerende zaken en maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het gehuurde. De keukenapparatuur kan daarom niet mee worden genomen in de berekening van de waarde van de meubilering.
8. Voor de berekening van de redelijke vergoeding sluit de kantonrechter dan ook aan bij de berekening van [eiseres] als weergegeven in de comparitieaantekeningen van haar gemachtigde, uitgegaan van de door [gedaagde] gegeven waarde van de meubilering inclusief vloer en exclusief keukenapparatuur. De redelijke vergoeding voor de meubilering is daarom vast te stellen op in totaal € 47,99 per maand. [eiseres] heeft € 450,00 per maand betaald. Zij heeft daarom maandelijks onverschuldigd betaald een bedrag van € 450,00 minus € 47,99 is € 402,01. Gelet op de huurperiode gaat dat in totaal om een bedrag van € 11.055,28.
9. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de door [eiseres] betaalde bedragen ten behoeve van ‘servicecosts VVE’ overweegt de kantonrechter als volgt. De maandelijkse bijdragen aan de vereniging van eigenaars waar [gedaagde] lid van was zijn voor rekening van [gedaagde] als eigenaar. Deze kosten kunnen niet zonder meer één op één aan [eiseres] worden doorberekend. Er mogen slechts kosten aan de huurder worden doorberekend voor zover deze direct zijn gerelateerd aan het gebruik, zoals onder andere elektra, gas en water. Daarbij geldt dat de verhuurder geen winst mag maken op de doorbelaste kosten.
10. In de huurovereenkomst worden door [gedaagde] al gebruikskosten doorbelast aan [eiseres] , namelijk een bedrag aan meubilering en een bedrag aan nutsvoorzieningen. Verder is geen ander bedrag aan gebruikskosten in het kader van de vereniging van eigenaars overeengekomen, in die zin dat het om een levering of dienst van [gedaagde] aan [eiseres] gaat. Daarom komen de bijdragen die [gedaagde] verschuldigd is aan de VVE volledig voor haar rekening. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres] in dat kader, gelet op de huurperiode, in totaal een bedrag van € 5.500,00 onverschuldigde VVE-bijdragen aan [gedaagde] heeft betaald. De vordering tot terugbetaling van deze kosten is daarom eveneens volledig toewijsbaar.
11. De door [gedaagde] gestelde onredelijke financiële gevolgen als gevolg van toewijzing van de vorderingen van [eiseres] , kunnen [eiseres] niet worden tegengeworpen. Het is immers [gedaagde] die de huurovereenkomst op deze wijze voor [eiseres] ter ondertekening heeft opgesteld c.q. aangeleverd. Dat bepaalde bedragen in de huurovereenkomst op grond van de wet periodiek afgerekend dienen te worden dan wel niet kunnen worden doorberekend aan de huurder zijn verplichtingen en risico’s van de verhuurder. Bij niet-nakoming van deze verplichtingen dienen de gevolgen daarvan voor rekening van de verhuurder te blijven. Voor zover [gedaagde] zich bij het inrichten van de huurovereenkomst heeft laten adviseren door een derde, kan zij dat [eiseres] niet tegenwerpen.
12. De verweren van [gedaagde] , waaronder dat [eiseres] nimmer over de hoogte van de huur heeft geklaagd en dat [gedaagde] zich gedurende de huurperiode altijd als goed verhuurder heeft gedragen, doen aan het voorgaande niet af en leiden niet tot een ander oordeel.
13. De door [eiseres] gevorderde (ter comparitie gewijzigde) hoofdsom van in totaal € 16.555,28 is gelet op het voorgaande toewijsbaar.
14. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] handelt in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, wordt zij als natuurlijk persoon aangemerkt. De kantonrechter dient in dat geval te toetsen of is voldaan aan de eisen van artikel 6:96 BW. Daaraan is niet voldaan. In de brief van 29 december 2016 wordt namelijk niet vermeld dat de 15 dagen termijn in zal gaan de dag na ontvangst van die brief. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, rechtsoverweging 3.4. (ECLI:NL:HR:2016:2704). De buitengerechtelijke kosten worden dan ook afgewezen. 15. [gedaagde] wordt bij deze uitkomst als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten die zijn gevallen aan de zijde van [eiseres] .