ECLI:NL:RBAMS:2017:6072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
13/674059-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedendelict, bedreiging en het bezit van een ploertendoder bij een verkeersruzie

Op 18 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van meerdere zedendelicten, bedreiging en het bezit van een ploertendoder. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na een verkeersruzie op 29 maart 2015, waarbij de verdachte dreigende woorden uitsprak naar een ander en een ploertendoder bij zich had. De rechtbank heeft op 7 augustus 2017 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. M.J.C. Verlaan.

De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van een slachtoffer tot ontuchtige handelingen, het schenden van de eerbaarheid van minderjarigen en bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden van de feiten 1, 2 en 5, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feiten 3, 4 en 6 wel bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van de meeste feiten was vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674059-15
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2014 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij naast die [naam 1] gaan rijden en/of heeft hij die [naam 1] onverhoeds bij een borst vastgepakt en/of (krachtig) in de borst geknepen en/of (krachtig) aan die borst getrokken;
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2014 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Bijmerweide, in elk geval een park nabij de woonwijk Kantertshof, door [naam 4] (11 jaar oud) aan te spreken en/of te vragen of zijn hem kon helpen en/of hem kon aanraken en/of (daarbij) haar zijn geslachtsdeel te tonen en/of zich (in haar bijzijn) af te trekken;
3.
hij op of omstreeks 25 november 2014 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Karspeldreef, door (vanuit een auto) [naam 6] aan te spreken en/of te vragen of zij hem een handje kon helpen en/of (daarbij) zijn geslachtsdeel aan die [naam 6] te tonen en/of zich (op voor die [naam 6] zichtbare wijze) af te trekken;
4.
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Zeewolde [naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam 7] dreigend de woorden toegevoegd :"je gaat/jullie gaan kogels eten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Zeewolde opzettelijk mishandelend [naam 7] in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [naam 7] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Zeewolde, een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er veel vergelijkbare kentekens in omloop zijn en het mogelijk is dat [naam 6] het kenteken foutief heeft genoteerd. Ten aanzien van het onder 4 en 6 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft bekend een ploertendoder voorhanden te hebben gehad. De overige ten laste gelegde feiten heeft hij ontkend.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Oordeel over het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5. De wettige bewijsmiddelen met daarin de redengevende feiten en omstandigheden waarop deze bewezenverklaring steunt, zijn in bijlage I bij dit vonnis opgenomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op 25 november 2014 loopt [naam 6] op de Karspeldreef te Amsterdam, komende vanaf het metrostation 'Kraaiennest’. Zij wordt aangesproken door een man in een auto en loopt naar de auto toe. Achter het stuur zit een blanke jongen, tussen de 18 en 26 jaar oud. De jongen vraagt haar: “Kun je mij een handje helpen?” [naam 6] ziet dat de jongen zijn piemel in zijn hand houdt en zijn hand op en neer beweegt. [naam 6] loopt weg en noteert het kenteken van de auto. Het kenteken blijkt te zijn geregistreerd op de naam van de moeder van verdachte. Desgevraagd verklaart zij dat, naast zijzelf, haar dochter en verdachte gebruik maken van de auto.
De rechtbank overweegt dat zij geen reden ziet te twijfelen aan de aangifte van [naam 6] en – in het bijzonder aan het door haar genoteerde kenteken –. [naam 6] stond aan de overkant van de straat toen zij het kenteken noteerde en ook de kleur van de door haar omschreven auto komt overeen met die van de auto van de moeder van verdachte. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat er een andere [automerk] in Diemen rondrijdt waarvan enkel het laatste cijfer van het kenteken verschilt met het kenteken van de auto van zijn moeder, acht de rechtbank onaannemelijk en zal terzijde worden gesteld. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie overigens een zoekslag gemaakt op de website van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), waaruit blijkt dat de auto’s met kentekens waarvan het laatste cijfer afwijkt van het kenteken van verdachte, geen vergelijkbare auto’s betreffen.
Ten aanzien van het onder 4 en 6 ten laste gelegde
Op 29 maart 2015 rijdt verdachte in een personenauto in recreatiepark “De Eemhof” van Center Parcs te Zeewolde. Hij passeert [naam 7] en diens vriend, waarbij laatstgenoemde op de achterruit van de auto slaat om verdachte te attenderen op zijn snelheid. Verdachte stapt hierop uit zijn auto en steekt een ploertendoder in zijn zak, hetgeen verdachte heeft bekend. Hij loopt vervolgens op [naam 7] af en roept: “Je gaat kogels eten”. Dat niet verdachte maar een ander deze woorden zou hebben gesproken, acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige] .
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1, 2 en 5 is ten laste gelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt overwogen dat niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat verdachte de persoon is geweest die [naam 1] en Wijker in hun aangiftes omschrijven. Daarvoor zijn de opgegeven signalementen onvoldoende specifiek en is de modus operandi niet zodanig karakteristiek dat het aannemelijk is dat het bij de feiten 1, 2 en 3 telkens om dezelfde dader moet gaan. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat [naam 7] heeft verklaard door de bijrijder in de auto te zijn geslagen, zijnde de zwager van verdachte. Hoewel [naam 7] een duw- en trekpartij met verdachte heeft benoemd, heeft hij niet verklaard door verdachte te zijn geslagen of geschopt, noch dat daardoor pijn en/of letsel is ontstaan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de mishandeling van [naam 7] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
3.
op 25 november 2014 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [naam 5] , door vanuit een auto [naam 6] aan te spreken en te vragen of zij hem een handje kon helpen en zijn geslachtsdeel aan [naam 6] te tonen en zich, op voor [naam 6] zichtbare wijze, af te trekken;
4.
op 29 maart 2015 te Zeewolde [naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [naam 7] dreigend de woorden toegevoegd :"Je gaat kogels eten";
6.
op 29 maart 2015 te Zeewolde een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, alsook een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en dat geen sprake is van recidive.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Op 25 november 2014 heeft hij zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door een vrouw zijn geslachtsdeel te laten zien en zich af te trekken. Daarmee heeft hij het slachtoffer blootgesteld aan een aanstootgevende en nare ervaring. Verder heeft verdachte op 29 maart 2015 een man bedreigd en een ploertendoder voorhanden gehad. Het betrof hier een incident in het verkeer dat, mede door toedoen van verdachte, bijzonder snel escaleerde. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij het voorval als angstig heeft ervaren.
Uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2017 volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van een reclasseringsrapport over zijn persoon en zijn achtergrond. Daardoor zijn geen persoonlijke omstandigheden van verdachte bekend die strafmatigend zouden kunnen werken. Ook ter zitting is daarvan niet gebleken.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. De gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Die periode bedraagt, volgens de berekening van de rechtbank, zes dagen. Aangezien verdachte die zes dagen reeds in voorarrest heeft doorgebracht, hoeft hij niet terug naar de gevangenis. De taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, zal worden opgelegd voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Door een gedeelte van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, hoopt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
9. Ten aanzien van de benadeelde partijen
9.1.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 9,08 aan materiële schadevergoeding en € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. (gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken.
9.2.
[naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] vordert € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat (maak een keuze)onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het(maak een keuze) onder feit (vul feitnummers in)4 bewezen verklaarde feit (bedreiging)(maak een keuze). De vordering lijkt vooral te zijn gestoeld op de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling (feit 5) maar daarvan wordt verdachte vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 239 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
schennis van de eerbaarheid op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 (veertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf (40 uren) bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [naam 7] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2017.