Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2016 te Amsterdam een bedrijfsinbraak heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting, werd beschuldigd van diefstal met braak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 6 juni en 27 juli 2017, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. W.J.E. Hendriks.
De tenlastelegging betrof de diefstal van 50 euro en een fles gin uit een bedrijfspand in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdediging stelde dat de camerabeelden gemanipuleerd waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de braaksporen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander toegang had verschaft tot het bedrijfspand door middel van braak en dat hij de goederen had weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, in overeenstemming met de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Tevens werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar verlengd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte, die een lange geschiedenis van delictgedrag vertoonde.