ECLI:NL:RBAMS:2017:6050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
13-741022-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak met toepassing van volwassenenstrafrecht en gevangenisstraf

Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2016 te Amsterdam een bedrijfsinbraak heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting, werd beschuldigd van diefstal met braak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 6 juni en 27 juli 2017, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. W.J.E. Hendriks.

De tenlastelegging betrof de diefstal van 50 euro en een fles gin uit een bedrijfspand in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdediging stelde dat de camerabeelden gemanipuleerd waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de braaksporen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander toegang had verschaft tot het bedrijfspand door middel van braak en dat hij de goederen had weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, in overeenstemming met de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Tevens werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar verlengd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte, die een lange geschiedenis van delictgedrag vertoonde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741022-17 + 13684520-15 (TUL)
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BPR-adres] ,
gedetineerd in de [naam justitiële jeugdinrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2017 en 27 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J.E. Hendriks, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (aan de [straatnaam] gevestigd) bedrijfspand heeft weggenomen 50 Euro (aan los geld), althans enig geldbedrag en/of een fles gin, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf] en/of [naam persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededaders, waarbij hij, verdachte en/of zijn/haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen 50 Euro, althans dat geldbedrag en/of die fles gin, onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van een raam/ruit van dat bedrijfspand en/of (vervolgens) door middel van inklimming in voornoemd bedrijfspand.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de aangetroffen sporen van braak kan niet worden vastgesteld dat deze zijn veroorzaakt door onderhavig feit. Tevens zouden de camerabeelden zijn gemanipuleerd, nu in het nagekomen proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2017 staat vermeld dat de camerabeelden zijn gewijzigd, maar op welke wijze dit zou zijn gebeurd wordt niet nader toegelicht. Al met al is er te veel vaagheid en uit de bewijsmiddelen kan geen bewezenverklaring worden afgeleid. Ten slotte herkent verdachte zichzelf niet op de camerabeelden, alhoewel hij er naar eigen zeggen wel op lijkt, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, anders dan de raadsman en met de officier van justitie het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat nergens uit het dossier of uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2017 kan worden afgeleid dat deze beelden zouden zijn gemanipuleerd. Dat de beelden zouden zijn ‘gewijzigd’, betekent immers nog niet dat er met de beelden geknoeid zou zijn. Bovendien wordt in voornoemd proces-verbaal wel degelijk een duidelijke verklaring gegeven voor het feit dat de filmpjes zouden zijn ‘gewijzigd’, nu deze filmpjes op de vermelde datum en tijdstip op de bij de politie aangeleverde gegevensdrager zijn geplaatst. Het verweer van de raadsman is dan ook ongefundeerd en onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen.
Ten aanzien van de aangetroffen braaksporen stelt de rechtbank vast dat aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat de daders de winkel zijn binnengekomen door middel van een raam en kennelijk door gebruik te maken van een voorwerp. Enkele uren nadat het feit is gepleegd, worden sporen van braak aangetroffen op het bovenlicht van de toegangsdeur en het raam onder het bovenlicht zit onder de vettige vegen. Weliswaar werden geen bruikbare sporen aangetroffen, maar nu aangeefster expliciet heeft verklaard dat de daders de winkel zijn binnengekomen door middel van een raam, op dezelfde dag braaksporen zijn aangetroffen bij een raam en uit de camerabeelden is gebleken dat in de bewuste nacht twee personen in het restaurant zijn geweest, terwijl dit restaurant deugdelijk was afgesloten, is de rechtbank van oordeel dat deze braaksporen door het delict zijn ontstaan. Enig aanknopingspunt voor een andere zienswijze blijkt niet uit het dossier en is bovendien niet ter terechtzitting door de verdediging naar voren gebracht.
Weliswaar herkent verdachte zichzelf niet op de stills van de camerabeelden, maar zes verbalisanten herkennen verdachte wel. Bovendien zijn de stills scherp en duidelijk. Tevens kennen twee van de zes verbalisanten verdachte ambtshalve op grond van eerdere aanhoudingen, hetgeen de rechtbank sterkt in de overtuiging van de betrouwbaarheid van deze herkenningen. De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 5 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (aan de [straatnaam] gevestigd) bedrijfspand heeft weggenomen 50 euro (aan los geld) en een fles gin, toebehorende aan [naam bedrijf] en/of [naam persoon] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen 50 euro en die fles gin onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een raam van dat bedrijfspand en vervolgens door middel van inklimming in voornoemd bedrijfspand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de/het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 142 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer [parketnummner] , te weten een gevangenisstraf voor de duur van 19 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 4 juli 2017. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij had de strafwaardigheid van het door hem gepleegde feit dan ook moeten inzien. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 21 juni 2017. Hieruit blijkt dat de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het wegingskader komen weliswaar aanwijzingen naar voren voor zowel toepassing van zowel het jeugd- als het volwassenenstrafrecht, maar de indicaties voor toepassing van het volwassenenstrafrecht lijken zwaarder te wegen. Verdachte lijkt niet leeftijdsadequaat te functioneren, lijkt beïnvloedbaar te zijn door zijn sociale netwerk en is beperkt zelfredzaam. Hij heeft echter meerdere justitiële sancties laten mislukken en er zijn geen mogelijkheden meer tot pedagogische beïnvloeding.
Verdachte kent een lange hulpverleningsgeschiedenis, waarin eerdere trajecten door toedoen van verdachte zijn mislukt. Er is sprake van een zorgelijke ontwikkeling met betrekking tot de ernst van de delicten en er is sprake van een delictpatroon. Deze delicten kunnen vaak worden gekoppeld aan zijn sociale netwerk en verdachte lijkt onvoldoende weerbaar en zelfredzaam te zijn om zijn leven op zelfstandige wijze vorm te geven. Hij heeft sturing en duidelijke kaders nodig. In de [naam justitiële jeugdinrichting] houdt hij zich aan de regels en de afspraken. Begeleiding in een ambulant kader wordt niet haalbaar geacht, ook niet binnen de volwassenenreclassering. Een punitieve sanctie in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt passend geacht en in deze periode kan een nieuw plan van aanpak worden opgesteld in het kader van de re-integratie om verdachte op deze wijze de nodige structuur te kunnen bieden op het moment dat hij vrijkomt. Zowel het recidiverisico, als het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog en gelet op de delictgeschiedenis van verdachte wordt er ingeschat dat er risico op letselschade is.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 10 juni 2017. Hieruit blijkt dat volgens het Wegingskader Adolescentenstrafrecht pedagogische beïnvloeding noodzakelijk is en er zijn dan ook indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Er zijn vermoedens dat verdachte vanuit zijn eigen leefmilieu in zijn verdere ontwikkeling wordt bedreigd, er is vanuit de gezinssituatie weinig adequate sturing aanwezig, en er is mogelijk sprake van maatschappelijke teloorgang (vermoedens van prostitutie bij vanuit cultureel/religieus oogpunt problematische seksualiteit). Verdachte kan voorts op basis van zijn stoornis impulsief handelen en hij vertoont maatschappelijk gezien kinderlijker gedrag dan men op basis van zijn leeftijd zou verwachten. Echter, een belangrijke contra-indicatie voor toepassing van het adolescentenstrafrecht is dat verdachte niet pedagogisch beïnvloedbaar is gebleken, nu in het verleden elk toezicht dat hem werd opgelegd negatief werd geretourneerd omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden hield.
Verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken in ontwikkeling. Voorts is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die gekenmerkt wordt door een gebrekkige gewetensontwikkeling, zelfoverschatting en een gebrek aan empathie. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde, maar er is hoogstens sprake van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Er zijn weinig tot geen beschermende functies in de persoonlijkheid of het maatschappelijk functioneren aanwezig. Niet alleen stimuleert de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens antisociaal gedrag, ook heeft verdachte zich, in het heden en verleden, onttrokken aan bemoeienis van de reclassering en de Top600 en heeft hij nooit geprofiteerd van interventies. Voorts lijkt hij binnen een crimineel/antisociaal netwerk te leven, heeft hij geen werk, inkomen of adequate vrijetijdsbesteding en wordt hij vanuit de thuissituatie nauwelijks ondersteund in prosociaal gedrag. De psychische gesteldheid en de contextuele factoren beïnvloeden elkaar bovendien in negatieve zin. Nu verdachte (hoogstens) licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, hij geen hulpvraag heeft ten aanzien van de bij hem vastgestelde stoornis en hij zich in het verleden ook telkens aan hulp heeft onttrokken, wordt een behandeltechnische interventie niet aangewezen geacht om de kans op recidive te beperken. Rapporteur adviseert dan ook verdachte volgens het volwassenenstrafrecht af te straffen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 5 oktober 2016 samen met een ander ingebroken in [naam bedrijf] . Een (bedrijfs)inbraak is een strafbaar feit dat de nodige schade en overlast voor de eigenaar tot gevolg heeft. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat de eigenaar camera’s heeft geïnstalleerd en dat verdachte enkel door deze camerabeelden kon worden aangehouden. Het feit dat dit kennelijk noodzakelijk is om eigendommen te beschermen tegen personen als verdachte is tekenend voor de overlast die door dergelijke feiten wordt veroorzaakt en de financiële gevolgen die deze feiten hebben voor de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Als oriëntatiepunt voor een bedrijfsinbraak met recidive geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken passend en geboden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling [parketnummner]
Bij de stukken bevindt zich de op 2 februari 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer [parketnummner] , betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 februari 2016 van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Op 26 oktober 2016 en op 14 december 2016 is een gedeelte van deze straf, respectievelijk twee maanden en elf dagen, tenuitvoergelegd, waardoor thans negentien dagen van deze voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie resteren.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten, maar zal wel de proeftijd met één jaar verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
tien weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verlengt de proeftijdvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 5 februari 2016,
met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2017.