ECLI:NL:RBAMS:2017:6045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
C/13/632283 / FA RK 17-4634
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige kinderen naar Israël

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing van twee minderjarige kinderen naar Israël. De vrouw, die de kinderen samen met de man heeft, verzocht om toestemming om met hen naar Israël te verhuizen, omdat zij daar een betere Joodse opvoeding voor hen wenste en zich meer verbonden voelde met het land. De man verzette zich tegen de verhuizing en stelde dat er geen noodzaak was voor de vrouw om te verhuizen, en dat de kinderen in Nederland ook een Joodse opvoeding konden krijgen. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en de kinderen afgewogen. Hoewel de vrouw een sterke wens had om te verhuizen, oordeelde de rechtbank dat de impact van de verhuizing op het contact tussen de kinderen en hun vader te groot zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing en dat de huidige zorgregeling in Nederland in het belang van de kinderen was. Het verzoek van de vrouw werd afgewezen, evenals het voorwaardelijke verzoek van de man. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/632283 / FA RK 17-4634 (RW/MBE)
Beschikking van 23 augustus 2017 betreffende het verzoek tot het geven van vervangende toestemming voor de verhuizing van minderjarige kinderen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.H. Stork te Bussum,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.S. Meijer te Amersfoort.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 13 juli 2017 ter griffie ingediende verzoekschrift en
- het daartegen ingediende verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek, ingediend op 2 augustus 2017.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 juli 2017.
Gehoord zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

Partijen zijn gehuwd op 27 mei 2010 te Bussum. Hun huwelijk is op 20 maart 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Tijdens het huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1],
  • [minderjarige 2],
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. Partijen zijn overeengekomen dat de kinderen bij de man zijn om het weekend van vrijdagmiddag of –avond tot maandagochtend. Joodse feestdagen zijn de kinderen bij de vrouw. De intentie is dat de kinderen de andere feestdagen bij de man doorbrengen. Schoolvakanties worden in onderling overleg gedeeld.
In het ouderschapsplan staat verder dat de kinderen enkel geoorloofde vis, vegetarisch of kosher te eten krijgen en dat de man een Joodse opvoeding en levensstijl op geen enkele wijze zal tegenwerken, in overeenstemming met de opvoeding die de kinderen vanaf hun geboorte van beide ouders gekregen hebben. Ten aanzien van een voorgenomen verhuizing is afgesproken dat ouders hierover met elkaar in overleg zullen treden.

3.Het verzoek en het verweer en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek

3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen – uitvoerbaar bij voorraad -
a. dat de vrouw met de twee kinderen van partijen naar Israël mag verhuizen;
b. dat de in deze af te geven beschikking in de plaats zal treden voor de toestemming die de man zal moeten geven aan de vrouw om te mogen verhuizen naar Israël met de twee kinderen van partijen.
3.2.
De vrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven.
De vrouw heeft de man vanaf het moment dat zij elkaar ontmoetten laten weten dat zij terug wilde naar Israël om daar te wonen en eventuele kinderen volgens het Joodse geloof en traditie op te voeden. Partijen zijn samen ook in Israël geweest. Beide kinderen hebben vanaf het begin een traditionele Joodse opvoeding gekregen: kosher eten, Shabbat en Joodse feestdagen vieren, regelmatig naar synagoge en Hebreeuws spreken. Regelmatig is er gesproken over een vertrek naar Israël. Tijdens de zwangerschap van [minderjarige 2] hebben partijen besproken dat de vrouw met de kinderen na de bevalling naar Israël zou verhuizen en de man in Nederland zijn studie zou afmaken. Twee weken na de bevalling van [minderjarige 2] op 19 juni 2013 is de vrouw met de kinderen naar Israël vertrokken. Na 9 weken is de vrouw teruggekeerd naar Nederland om het huwelijk nog een kans te geven. Uiteindelijk zijn partijen in april 2014 uit elkaar gegaan. In het ouderschapsplan dat partijen opmaakten in het kader van de echtscheiding is expliciet opgenomen dat de kinderen volgens de Joodse traditie zouden worden opgevoed (zij spreken beiden vloeiend Hebreeuws). Alle Joodse feestdagen zijn de kinderen bij de vrouw. De vrouw is in juni 2016 van [woonplaats] naar [woonplaats] verhuisd omdat de kinderen aldaar naar een Joodse school zouden gaan. Daarmee heeft de man ingestemd. De school voldoet echter niet aan de eisen die de vrouw aan de Joodse opvoeding stelt. De vrouw heeft alles geprobeerd om de kinderen in Nederland op te voeden volgens haar geloof, maar dat lukt uiteindelijk niet. Het zal voor de vrouw en de kinderen makkelijker zijn om in Israël te leven, waar zij, anders dan in Nederland, geen uitzondering zijn en niet worden geconfronteerd met allerlei veiligheidsmaatregelen.
Op 8 december 2016 tijdens een app-conversatie heeft de man ingestemd met een vertrek naar Israël. De vrouw is haar plannen toen verder gaan vormgeven. Zij wil per 7 augustus 2017 op vakantie naar Israël om een school te regelen en een huis te huren, zodat zij zich aldaar voorgoed met de kinderen kan vestigen. De man heeft nu echter toch weer te kennen gegeven geen toestemming te willen verlenen, aldus de vrouw.
De vrouw kan de kinderen in Israël de Joodse opvoeding geven die ze voor hen wenst, namelijk tussen orthodox en seculier in. Dat is in Nederland niet mogelijk. De vrouw heeft haar jeugd doorgebracht in Israël en voelt een grote verbondenheid met Israël, waar zij ook veel vrienden en kennissen heeft wonen Zij heeft ook de Israëlische nationaliteit. Zij kan meteen aan het werk in Israël. In Nederland is zij al tweeënhalf jaar zoekende. Zij solliciteert maar krijgt dan wel tegengeworpen dat zij jonge kinderen te verzorgen heeft. Het leven in Israël is goedkoper en de scholen voor de kinderen sluiten beter aan bij wat de vrouw voor ogen heeft. Gelet op de leeftijd van de kinderen is het nu een goed moment om te verhuizen. De kinderen zullen gemakkelijk contact maken, gelet op hun leeftijd. Zij kennen de gewoontes en spreken de taal.
Partijen hadden de afspraak samen naar Israël te verhuizen, de vrouw is de verhuizing al jaren aan het voorbereiden, het betreft geen onbezonnen besluit. De man mag komen wanneer hij maar wil (samen met zijn moeder). Ter compensatie zal de vrouw twee keer per jaar zijn reis naar Israël betalen. In de vakanties zullen de kinderen ook naar Nederland komen. De man mag met de kinderen skypen en bellen zoveel als hij maar wil. Toen de vrouw in 2013 vertrok naar Israël verliep de communicatie tussen partijen goed. De vrouw zal er ook alles aan doen om ook nu de communicatie goed te laten verlopen. De kinderen zijn een keer eerder verhuisd en dat is hen goed afgegaan. De vrouw verwacht dat de kinderen zich gemakkelijk zullen settelen in Israël. Een belangenafweging zal tot de conclusie moeten leiden dat het belang van de vrouw en van de kinderen bij een verhuizing groter zijn dan het belang van de man om de vrouw te verbieden met de kinderen te verhuizen, aldus de vrouw.
3.3.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en verzocht om in het geval dat de vrouw gaat verhuizen naar Israël te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen van partijen bij de man zal zijn, althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
De man heeft daartoe het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven.
Het is juist dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat de kinderen volgens het Joodse geloof en tradities zouden worden opgevoed. De man betwist echter dat het altijd de bedoeling zou zijn geweest van partijen dat de kinderen in Israël zouden opgroeien. Over die wens van de vrouw is niet regelmatig gesproken en partijen zijn het ook niet overeengekomen. Het langer durende verblijf van de vrouw na de geboorte van [minderjarige 2] in Israël was enkel omdat vrouw even wilde bijkomen. De man is later gekomen en het hele gezin is teruggevlogen naar Nederland. Er is nooit sprake geweest van een (voorgenomen) permanent verblijf van de vrouw met de kinderen in Israël. De man heeft ook nimmer ingestemd met een verhuizing van de kinderen naar Israël. Uit de app-conversatie van 8 december 2016 kan niet iets anders worden afgeleid. Uit de conversatie is af te leiden dat partijen gefrustreerd zijn en dat de man uit boosheid zijn “zegen” aan de vrouw geeft wat betreft de verhuizing. Daarmee heeft de man echter geen toestemming gegeven. Hierna is met geen woord gerept over de verhuizing. In juni 2017 heeft de vrouw de man via de app zelfs nog laten weten dat zij wil dat de kinderen volgend schooljaar bij hem zouden gaan wonen. Pas nadat de man hierover serieus met de vrouw wilde praten, liet de vrouw doorschemeren dat ze misschien naar Israël zou gaan verhuizen. De man probeert zich te houden aan de Joodse tradities ook al hangt hij het Joodse geloof niet aan. De man is bang dat hij nog meer op de achtergrond wordt geplaatst als de kinderen eenmaal in Israël wonen. De communicatie tussen partijen is al een behoorlijke tijd verstoord. De man heeft de indruk dat de vrouw haar manier van leven wil afdwingen bij hem. De vrouw besluit eenzijdig zonder de man hierin te kennen en zonder dit met hem te bespreken. Er dient een zorgvuldige belangenafweging te worden gemaakt waarbij alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen. De man is van mening dat een verhuizing naar Israël niet in het belang van de kinderen is. Er bestaat geen enkele noodzaak voor de vrouw om te verhuizen. De verhuizing is evenmin goed doordacht. Bovendien staat hij open voor uitbreiding van de zorgregeling zodat de vrouw meer mogelijkheden heeft om hier in Nederland te kunnen werken. Er zijn meer dan genoeg mogelijkheden om de kinderen in Nederland op Joodse wijze op te voeden en Nederland is ook een veiliger land om op te groeien dan Israël. De vrouw kan aan haar Joodse achtergrond ook invulling geven in Nederland. Bovendien kunnen de kinderen op vakantie naar Israël toe. Het contact tussen de man en de kinderen zal ernstig lijden onder een verhuizing naar Israël. De man is er vanaf de geboorte van de kinderen altijd voor hen geweest. Als de kinderen verhuizen zal de man allerlei dagelijkse dingen moeten missen. Het voorstel van de vrouw om te compenseren met vakanties is voor de man niet haalbaar, gelet op de beperkte vakantiedagen die de man heeft. Het verzoek dient te worden afgewezen, aldus de man.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder nader ingegaan.

4.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. Dit brengt mee dat de vrouw voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de man behoeft. Indien, zoals in dit geval, waar de vrouw het voornemen heeft om met de kinderen te verhuizen naar Israël, de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Tussen partijen is in geschil of zij met elkaar de afspraak hebben gemaakt, dan wel dat het hun bedoeling was, dat de kinderen in Israël zouden opgroeien, dan wel of de man naderhand toestemming heeft gegeven voor de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Israël.
Niet in geschil –en dat blijkt ook uit het ouderschapsplan- is dat partijen hebben afgesproken dat de kinderen naar Joodse tradities zouden worden opgevoed. De man heeft echter gemotiveerd weersproken dat er consensus was tussen partijen over een (toekomstige) emigratie met de kinderen naar Israël en de vrouw heeft het tegendeel niet aangetoond. Zelfs al zou vast komen te staan dat partijen tijdens de relatie een emigratie naar Israël als reële optie zouden hebben gezien, dan kan de vrouw daaraan niet het gevolg verbinden dat de man ook nu akkoord zou zijn met een verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Israël, omdat de situatie nu volledig is veranderd door de scheiding van partijen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de opmerkingen van de man in het WhatsApp gesprek op 8 december 2016 niet kunnen worden gekwalificeerd als een door de man verleende toestemming voor de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar Israël. Uit de context van het gesprek is af te leiden dat er sprake was van toenemende frustratie aan de zijde van de man en dat hij in die toestand zijn “zegen” heeft gegeven voor een verhuizing. Nu die gemoedstoestand ook voor de vrouw duidelijk moet zijn geweest kon zij de uitlating van de man niet redelijkerwijs opvatten als een daadwerkelijke toestemming, ook gelet op de verstrekkende invloed die een verhuizing zal hebben op het leven van partijen en de kinderen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat zelfs al zou de vrouw de opmerking van de man hebben kunnen opvatten als toestemming, het de man vrij stond om op die toezegging terug te komen, gelet op de ingrijpende consequenties van een verhuizing van de kinderen naar Israël. Nu de man verweer heeft gevoerd dient het verzoek van de vrouw om met de kinderen te mogen verhuizen te worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging van de belangen van de vrouw, de man en de kinderen.
Ingevolge artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Uitgangspunt is dat het de ouder bij wie de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben in beginsel is toegestaan om met de kinderen te verhuizen. Dat betekent dat verhuizen is toegestaan, tenzij de ouder waar de kinderen het hoofdverblijf niet hebben door de verhuizing in onredelijke mate zou worden gehinderd om op een aanvaardbaar niveau contact met zijn kinderen te onderhouden. De kinderen hebben recht op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders en daarnaast recht op en belang bij contact met beide ouders. Dat betekent echter niet dat beide ouders evenveel tijd met de kinderen dienen door te brengen. Thans is het aan de rechtbank de diverse belangen in het licht van de concrete omstandigheden van dit geval af te wegen.
Bij een dergelijke afweging kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten dan wel financiële consequenties van de omgang na de verhuizing.
Dat de vrouw een wens heeft om met de kinderen te verhuizen naar Israël staat voor de rechtbank vast. Zij spreekt de Hebreeuwse taal, heeft in Israël vrienden en kennissen en koestert een vurige wens om haar leven daar voort te zetten. De rechtbank begrijpt dat de wens van de vrouw om te verhuizen voortkomt uit zeer prettige ervaringen die de vrouw heeft opgedaan in Israël en het gevoel dat haar “roots” in Israël liggen. Partijen zijn het er tijdens de relatie over eens geworden dat de kinderen volgens de Joodse tradities zouden worden opgevoed. Ter zitting heeft de vrouw ook uiteengezet dat zij het haar kinderen gunt om op te groeien in een land waar zij niet tot de minderheid behoren. In Israël leeft volgens de vrouw 80% van de bevolking volgens de Joodse tradities. In Israël kunnen de kinderen onbezorgder hun geloof belijden dan in Nederland, aldus de vrouw.
De rechtbank is echter met de man van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er een noodzaak bestaat voor haar verhuizing. De rechtbank begrijpt het argument van de vrouw dat zij het de kinderen gunt om op te groeien in een land waarin zij niet de minderheid zijn wat betreft geloofsovertuiging, maar een verhuizing naar Israël heeft als groot nadeel dat de kinderen de band en het contact die zij nu met hun vader hebben zullen moeten gaan missen, waarop hierna nader zal worden ingegaan. Van belang daarbij is voorts dat de kinderen op dit moment in Nederland wel volgens de Joodse tradities worden opgevoed . Zij zijn met de vrouw, na toestemming van de man, verhuisd naar [woonplaats] om gemakkelijker toegang te hebben tot de Joodse school en gemeenschap aldaar. Dat de kinderen en de vrouw mogelijk makkelijker hun plek zullen vinden in Israël omdat daar door een meerderheid van de mensen wordt geleefd volgens de Joodse tradities, gevarieerd van zeer streng orthodox tot veel gematigder, moge weliswaar zo zijn, maar onvoldoende onderbouwd is dat het gematigd Joods opvoeden van de kinderen in Nederland niet mogelijk zou zijn. Ook in de gestelde veiligheidsmaatregelen ziet de rechtbank geen argument voor de gestelde noodzaak van de verhuizing. Deze maatregelen zijn weliswaar onprettig, maar niet voldoende onderbouwd is dat de impact van die maatregelen opweegt tegen het missen van het huidige contact en de huidige band van de kinderen met de man.
De vrouw heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat het haar in Nederland aan perspectief ontbreekt voor wat betreft het vinden van werk. De man heeft uitvoerig gemotiveerd dat de vrouw met haar opleiding, kennis en ervaring redelijk gemakkelijk een baan zou moeten kunnen vinden in het onderwijs. De door de vrouw aangevoerde omstandigheid dat haar in sollicitaties werd tegengeworpen dat zij thans jonge kinderen te verzorgen heeft is mogelijk een beperkende factor, maar dat geldt ook voor het vinden van betaald werk in Israël. Bovendien heeft de man ter zitting aangeboden om, in het geval dat de opvang van de kinderen een probleem is voor de vrouw om te kunnen gaan werken, mee te denken over een mogelijke oplossing in Nederland in die zin dat de man bereid is om de zorgregeling aan te passen/ uit te breiden zodat de vrouw meer mogelijkheden heeft om te kunnen werken. Niet is komen vast te staan dat de vrouw in Israël meer baanzekerheid heeft dan in Nederland. Op het vlak van wonen heeft de vrouw niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij (en de kinderen) beter af is(zijn) in Israël.
In de huidige regeling zijn de kinderen bij de man om het weekend van vrijdagmiddag of -avond tot maandagochtend. Joodse feestdagen zijn de kinderen bij de vrouw, en de andere feestdagen, zo is de intentie, bij de man. Schoolvakanties worden in onderling overleg gedeeld. De vrouw heeft voorgesteld om de kinderen en de man te compenseren in het verlies van de huidige zorgregeling door een alternatieve regeling waarin de man en de kinderen elkaar in de vakanties zien, in totaal ongeveer 10 weken op jaarbasis, deels in Nederland en deels in Israël, terwijl de man daarnaast ongelimiteerd kan skypen met de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat een verhuizing naar Israël zal leiden tot een behoorlijke verschraling van het contact tussen de man en de kinderen, waarvoor de aangeboden compensatie onvoldoende is. De mogelijkheid om de kinderen een aantal dagen achter elkaar om de twee weken te zien zal daarmee immers verloren raken, de man zal veel minder betrokken zijn bij het dagelijkse leven van de kinderen waardoor er ook een grotere emotionele afstand zal optreden. Skypecontact kan dit gedeeltelijk oplossen, maar nooit een vervanging zijn voor echt ouder-kindcontact. Van de nog behoorlijk jonge kinderen wordt veel van hun aanpassingsvermogen gevraagd als van hen wordt verwacht dat zij elke vakantie “fulltime” met de man doorbrengen ter compenseren van het verlies van de weekendregeling. Op de langere termijn zal de door de vrouw voorgestelde vakantieregeling niet volledig haalbaar zijn. De man heeft verder aannemelijk gemaakt dat het hem aan voldoende vakantiedagen ontbreekt om 10 weken per jaar met de kinderen door te kunnen brengen.
De slotsom is dan ook dat, hoewel de vrouw een belang heeft om met de kinderen naar Israël te verhuizen, haar belang op dit moment niet opweegt tegen de belangen van de kinderen en de man bij de huidige zorgregeling. Een verhuizing naar Israël zou ernstig afbreuk doen aan het contact en de band tussen de man en de kinderen terwijl van een noodzaak van een verhuizing niet is gebleken. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van de vrouw af;
- wijst het voorwaardelijke verzoek van de man af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter tevens kinderrechter, mr. J. Kloosterhuis en mr. A.M. Ayal, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van den Berg, griffier, op 23 augustus 2017 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).