ECLI:NL:RBAMS:2017:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
13/684628-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, poging tot doodslag bewezen met 3 jaren GS en TBS met dwangverpleging

Op 2 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag op zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 december 2015 in Amsterdam zijn ex-vrouw met een vleesmes heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Tijdens de zittingen op 1 november 2016 en 19 januari 2017 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar en TBS met dwangverpleging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot moord en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor poging tot moord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met opzet handelde om zijn ex-vrouw te doden, maar dat er wel sprake was van poging tot doodslag. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, met de maatregel van TBS met dwangverpleging, gezien de ernst van het delict en het recidiverisico. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk is om herhaling te voorkomen.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen voor materiële en immateriële schade, met een totaalbedrag van € 16.535,00. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684628-15 (Promis)
Datum uitspraak: 2 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1960,
wonende op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in de PI [naam] , het Huis van Bewaring [locatie te plaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 november 2016 en 19 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.S. Levinsohn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 02 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn ex-vrouw) [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte eenmaal of meermalen met een (vlees)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug (ter hoogte van de maag- en/of lever- en/of milt- en/of longstreek) en/of in de schouder(s), in elk geval in het (boven)lichaam van voornoemde [persoon 1] , heeft gestoken en/of gesneden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat verdachte van de ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de poging tot doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op vrijdag 2 december 2015 omstreeks 16:11 uur is de politie na een melding over een steekpartij op de [straat 1] te Amsterdam ter plaatse gekomen. Het slachtoffer [persoon 1] zat bloedend op de grond en uit haar rechterschouder stak een [persoon 3] vleesmes. Door het slachtoffer en getuigen is gezien dat zij meerdere malen met een mes is gestoken door verdachte. In het ziekenhuis zijn 5 steekwonden in de rug geconstateerd, en letsel aan de maag, lever, milt, middenrif en long. Het slachtoffer is met spoed geopereerd en de aard van de verwondingen was zodanig ernstig dat deze zonder medisch ingrijpen waarschijnlijk dodelijk waren geweest.
Het slachtoffer, de ex-vrouw van verdachte, reed op de bewuste vrijdagmiddag met haar auto naar de [straat 1] om haar dochter [dochter 1] in verband met een omgangsregeling naar verdachte te brengen. Zij zag verdachte al lopen op straat en parkeerde haar auto. Zij liep naar de bijrijderskant om [dochter 1] uit de auto te halen en liep vervolgens met [dochter 1] achter de auto langs naar verdachte. Er werd op dat moment niets gezegd door het slachtoffer en door verdachte. Op het moment dat het slachtoffer bukte en op haar hurken zat om haar dochter een afscheidskus te geven, kwam verdachte plotseling op haar af en stak haar een aantal keren met het mes in haar rug. Bij de laatste steek bleef het mes in haar schouder zitten. Het gelukte haar om weg te lopen van verdachte. Zij hoorde op dat moment verdachte iets zeggen in de trant van: “Mijn kind een Piet maken!”.
Het slachtoffer, mevrouw [persoon 1] , had eerder die dag in de ochtend, gedurende ongeveer
2 uur, een profielfoto op haar whatsapp geplaatst van haarzelf en [dochter 1] , verkleed als Zwarte Piet. Toen zij verdachte die woorden hoorde zeggen, begreep zij dat die foto hem had getriggerd. Het slachtoffer heeft verder verklaard dat verdachte voor, tijdens en na de steekpartij rustig bleef. Hij heeft [dochter 1] opgepakt en is weggelopen. Verdachte is kort daarna op straat met zijn dochtertje op zijn arm door de politie aangehouden.
Getuige mevrouw [getuige] heeft zowel bij de politie op 2 december 2015 als bij de rechter-commissaris op 29 juni 2016 verklaard dat zij had opgemerkt dat verdachte doelgericht naar de auto liep. Hij kwam uit de richting van de [straat 2] gaande de richting van de [straat 3] . De ontmoeting was zakelijk. Verdachte was in zijn contact met de vrouw (de rechtbank begrijpt het slachtoffer) afstandelijk. De getuige zag het mes voor het eerst in de hand van verdachte, langs zijn lichaam, toen het kindje hem een knuffel wilde geven. Voordat verdachte op het slachtoffer instak heeft de getuige geen duidelijk verbaal contact tussen beide waargenomen.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat hij mevrouw [persoon 1] heeft gestoken, maar dat hij geen antwoord kan geven op de vraag waarom.
Op de zitting van 19 januari 2017 heeft verdachte verklaard dat de overdracht van zijn dochter [dochter 1] op 2 december 2015 om 16.00 uur / 16.15 uur, een vaste afspraak was in het kader van de omgangsregeling met zijn ex-vrouw. Verdachte heeft, geconfronteerd met zijn verklaring bij de politie op 3 december 2015, het volgende verklaard. “Als in deze verklaring staat dat ik op die dag een profielfoto van mijn ex-vrouw en kind in een zwarte pietenpak heb gezien, dan is dat zo.” Als je in de whatsapp op een profielfoto klikt, dan wordt deze foto in je telefoon opgeslagen. Ik heb geen screenshot van de foto gemaakt. Mijn telefoon van het merk Sony is door de politie inbeslaggenomen. Het zien van de profielfoto is voor mij een detail, omdat er op 2 december 2015 meer dingen zijn gebeurd die mij hebben getriggerd. Zo heb ik op die dag tussen 15.00 en 16.00 uur een e-mail ontvangen van mijn psychiater met een foto van een cartoon, van een persoon met messen in zijn rug. Ik was op die dag zeker niet boos, wel verdrietig. Ik heb het vleesmes gebruikt om een amulet te maken. Ik heb het mes, voordat ik naar beneden ging voor de overdracht van mijn dochter, niet teruggelegd in de keuken, omdat mijn huisgenoot, de heer [persoon 2] , op dat moment in de keuken met iemand tierend aan het bellen was. Ik heb het mes meegenomen naar beneden en ik ben naar de vuilcontainer gelopen om een oud T-shirt weg te gooien. Toen ik van de container terug liep naar de woning, zag ik de auto van mijn ex-vrouw aan komen rijden. Ik had geen tijd meer om het mes terug te leggen en had het mes weggestopt in de linker binnenzak van mijn jas. Ik hield het mes vastgeklemd tussen mijn arm en jas, omdat het mes eerder door de voering van mijn jas op straat was gevallen. Ik liep naar de auto toe en zag dat mijn ex-vrouw uitstapte. Wat ik nog weet is dat zij in de richting van de kofferbak van de auto is gelopen. Ik kan mij niet herinneren dat ik haar met een mes heb gestoken. Ik heb nooit eerder een black-out gehad. Ik weet niet wat er verder is gebeurd tot ik op een gegeven moment iemand mijn naam ‘ [verdachte] ’ hoorde roepen. Toen realiseerde ik mij dat er iets aan de hand was. Ik ben met mijn dochter [dochter 1] naar de hoek van de straat gelopen om mijn dochter gerust te stellen en op de politie te wachten. Mijn dochter huilde maar was niet erg overstuur.”
Ter terechtzitting van 19 januari 2017 heeft de officier van justitie op verzoek van de rechtbank een digitale uitdraai van de telefoon van verdachte overhandigd, waaruit blijkt dat verdachte van voornoemde profielfoto op 2 december 2015 om 10.18 uur een schermafdruk heeft gemaakt en op zijn telefoon heeft opgeslagen.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat het slachtoffer [persoon 1] als gevolg van deze steekpartij zwaargewond is geraakt en ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de ten laste gelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag heeft gepleegd.
4.4.2.
Bewijsoverwegingen
4.4.2.1. Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop, zoals ook door de officier van justitie en de raadsvrouw is aangevoerd, dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
4.4.2.2. Vrijspraak poging tot moord
Uit de hiervoor in rubriek 4.3. opgesomde feiten en omstandigheden, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven.
Hoewel de verklaringen van verdachte over het meenemen van het mes, de in de ochtend van 2 december 2015 in de telefoon van verdachte opgeslagen profielfoto van zijn ex-vrouw en hun dochter verkleed als Zwarte Piet, alsmede de kalme wijze van handelen van verdachte voor en na het steken met het mes aanwijzingen zouden kunnen zijn voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank - mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte, aangeefster en getuigen geen inzicht hebben gegeven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in verdachte is omgegaan - dit onvoldoende om te bepalen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven. Nu de rechtbank geen inzicht heeft kunnen krijgen in wat verdachte tot zijn daad heeft gedreven, kan de rechtbank beraad of bezinning ten aanzien van de daad niet vaststellen. De rechtbank kan derhalve niet uitsluiten dat de besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden in plotselinge hevige drift.
Ook ten aanzien van de vraag of verdachte tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht derhalve, anders dan de officier van justitie, de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen. Verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
4.4.2.3. Poging tot doodslag
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en acht zij dan ook bewezen dat verdachte de poging tot doodslag heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet daartoe reeds besloten ligt in de handelingen die verdachte heeft uitgevoerd bestaande uit het meermalen steken met een vleesmes in de rug van zijn ex-vrouw. Het op dergelijke wijze op aangeefster insteken met een vleesmes kan niet anders worden aangemerkt dan gericht op de dood van het slachtoffer aangezien het een feit van algemene bekendheid dat zich in de rug diverse vitale organen bevinden. Daarbij merkt de rechtbank op, dat verdachte pas met steken gestopt is toen het vleesmes in de schouder van het slachtoffer is blijven steken. In de uiterlijke verschijningsvorm van het op deze wijze insteken op aangeefster is de opzet begrepen. Dat het gevolg niet is ingetreden, maakt dat hier sprake is van een poging tot doodslag en niet van een voltooide doodslag.
De rechtbank acht het tenslotte ongeloofwaardig dat verdachte nog vrij exact weet wat er is gebeurd vóór en na het moment dat hij het slachtoffer, zijn ex-vrouw, meerdere keren met een vleesmes heeft gestoken, maar dat hij niets meer weet dan wel zich niets meer kan herinneren van het moment dat hij zijn ex-vrouw heeft gestoken met een mes.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 2 december 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn ex-vrouw [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte meermalen met een vleesmes, in de rug ter hoogte van de maag- en lever- en milt- en longstreek en in de schouder van voornoemde [persoon 1] , heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte poging tot moord dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) te worden opgelegd. De in beslag genomen goederen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
Verdachte heeft op geen enkele moment spijt betuigd jegens zijn ex-vrouw, het slachtoffer in deze zaak. Als we verdachte moeten geloven is het de schuld van zijn ex-vrouw dat hij nu vast zit en zijn dochter [dochter 1] niet kan zien. De steekpartij heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Veel omstanders zijn getuige geweest van het incident, waarbij een bloedende vrouw op straat zat met een mes in haar rug. Verdachte heeft geen documentatie, en gezien de aard van het delict was een persoonlijkheidsonderzoek gewenst. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met (hoofdzakelijk) narcistisch en paranoïde trekken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Net als de deskundigen acht de officier van justitie de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De deskundigen achten een TBS-maatregel, een klinische behandeling in een gedwongen kader, noodzakelijk om de gevaarzetting van zijn stoornis te reduceren. Een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen straf biedt volgens de deskundigen onvoldoende garanties en behandelmogelijkheden. Een TBS met voorwaarden is niet geadviseerd door de deskundigen, omdat verdachte niet in staat is gebleken om tot een constructieve samenwerking te komen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte nooit eerder voor een misdrijf met justitie in aanraking is geweest. Hij heeft ook in de periode dat het minder goed ging, toen de relatie met aangeefster werd beëindigd en hij meerdere malen bij de rechter is geweest voor de omgangsregeling over zijn dochter, nooit een delict gepleegd.
De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum concluderen dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met (hoofdzakelijk) narcistische en paranoïde trekken. Zij stellen vast dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, dat het recidiverisico hoog is en stappen vervolgens over naar het allerzwaarste kader, maar de TBS-maatregel is een ultimum remedium. De raadsvrouw verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden. Tijdens de detentie kunnen de voorwaarden worden opgesteld door de reclassering. Subsidiair verzoekt zij de zaak aan te houden, zodat er een maatregelrapport kan worden opgemaakt, nu de rapporteurs ook over de mogelijkheid van een TBS met voorwaarden zijn heen gestapt. Dat laatste zou, omdat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest, het uitgangspunt moet zijn als TBS aan de orde is. De enkele verwachting dat verdachte niet volledig mee zou werken aan een TBS met voorwaarden is onvoldoende om deze mogelijkheid direct te verwerpen. Hij is bereid om zich aan voorwaarden te houden en om een klinische behandeling te ondergaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte heeft geprobeerd zijn ex-vrouw, voor de ogen van hun destijds vierjarige dochter [dochter 1] , van het leven te beroven door haar meermalen met een vleesmes in de rug en schouder te steken, waardoor diverse vitale organen zijn geraakt en het slachtoffer voor haar leven heeft moeten vrezen. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer onder meer met spoed een open buikoperatie moeten ondergaan, met als complicatie een infectie in de long, waarvoor een tweede operatie aan de borstkas noodzakelijk was. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, zoals voorgelezen ter zitting van 19 januari 2017, volgt dat het bewezen geachte voor het slachtoffer en haar kinderen een enorme traumatische ervaring is geweest. Zij heeft op een invoelbare wijze onder woorden gebracht welke ingrijpende gevolgen deze steekpartij voor hen heeft gehad. Er gaat geen dag voorbij dat zij hier niet aan moet denken of mee bezig is. Elke keer als zij haar lichaam in de spiegel ziet is er pijn, verdriet en schaamte. Het slachtoffer is in therapie en de littekens op haar lichaam zijn blijvend. Binnenkort moet zij weer aan haar buik worden geopereerd, waardoor zij opnieuw drie maanden uit de roulatie zal zijn.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien is een poging tot doodslag een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter, dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De gebeurtenis heeft zich daarbij ook nog eens afgespeeld op de openbare weg, zodat omstanders er ongewild getuige van waren. Geen straf zal recht doen aan het leed dat het slachtoffer is aangedaan.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte nauwelijks inzicht heeft getoond in het verwerpelijke karakter van zijn handelen. Door zijn proceshouding heeft de verdachte ook naar het slachtoffer toe er geen enkele blijk van gegeven in te zien welke ernstige gevolgen zij van zijn handelen heeft ondervonden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde delict, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2016 niet eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld.
In het licht van de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hierna zal worden besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met daarnaast een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden, zoals bepleit door de verdediging.
Nu verdachte in dit vonnis wordt vrijgesproken van de poging tot moord is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend is.
Hoewel een lange gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is, zal de rechtbank in grote mate rekening houden met de inhoud van na te noemen rapportage.
8.3.2.
Rapportages en TBS-maatregel
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • een beknopt reclasseringsadvies van de reclassering Nederland van 4 december 2015;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek, opgesteld door [persoon 3] , GZ-psycholoog, van 9 maart 2016;
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek, opgesteld door [persoon 4] , psychiater, van 18 maart 2016;
  • een reclasseringsadvies van de reclassering Nederland van 27 mei 2016;
  • een Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum, van 29 november 2016.
8.3.3.
Motivering van de op te leggen TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en persoonlijke omstandigheden acht geslagen op de uitgebrachte rapportages van [persoon 3] , GZ-psycholoog, van 9 maart 2016 en van [persoon 4] , psychiater, van 18 maart 2016 alsmede op het rapport van – kort gezegd – het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Alle deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met (hoofdzakelijk) paranoïde trekken. De [persoon 3] en [persoon 4] constateren dat verdachte meent dat hij geen persoonlijkheidsstoornis heeft en dat hij zich niet wil laten behandelen. Mede met het oog op het recidiverisico hebben zij klinische observatie in het PBC geadviseerd.
Verdachte was in het PBC een deels weigerende observandus die nauwelijks heeft meegedaan aan de groepsactiviteiten, maar wel interacties is aangegaan met de groepsleiders. Verdachte toonde zich hautain en stelde dat het slachtoffer eigenlijk in het PBC. onderzocht zou moeten worden. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een testpsychologisch onderzoek, met een medisch- en neurologisch onderzoek en wilde beperkt in gesprek met de rapporterend psycholoog en psychiater.
De rapporteurs van het PBC komen tot de conclusie dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met (hoofdzakelijk) narcistische en paranoïde trekken. Er zijn voldoende aanwijzingen voor een langdurig en moeizaam functioneren op diverse leefgebieden zoals wonen, financiën en afhankelijkheidsrelaties. Verdachte zegt dat hij goed op zijn werk functioneerde, maar dat kan niet worden geverifieerd door zijn gebrek aan medewerking. Verdachte heeft een paranoïde attitude waarbij hij overal wat achter zoekt, en zich snel gediscrimineerd en achtergesteld voelt (paranoïde stoornis). Bij verdachte is sprake van een stoornis in de agressiehuishouding, waarbij hij agressie uit door dwingen, manipuleren en devalueren. Voorts voelt hij zich snel gekrenkt, en in relaties monopoliseert, idealiseert en devalueert hij de ander (narcistische stoornis). Verdachte weigert over het ten laste gelegde te spreken. Hij positioneert zich in zijn verklaringen als slachtoffer: zijn ex-vrouw heeft het gebeuren over zichzelf afgeroepen. Het is aannemelijk dat deze narcistische problematiek de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde in toenemende mate werd versterkt door de escalerende partner-relatieproblemen en de rechtszaken, alsmede de toenemende isolatie onder andere vanwege het feit dat ook zijn dochter [dochter 2] zich van hem afkeerde. Vanuit zijn paranoïde belevingen was verdachte er toenemend mee bezig dat zijn dochter [dochter 1] niet de juiste culturele achtergrond mee kreeg. Het stuitte hem tegen de borst dat St. Maarten door haar werd gevierd en waarschijnlijk is de trigger tot het ten laste gelegde geweest dat zijn dochter in een profielfoto stond afgebeeld als Zwarte Piet.
Gezien het structurele karakter van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis was deze ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Over het precieze delictscenario bestaat onduidelijkheid. Verdachte stelt, mogelijk vanuit zijn procespositie, dat hij zich het ten laste gelegde niet goed kan herinneren. Voor zowel het scenario planmatig handelen als voor het scenario impulsief handelen kunnen aanwijzingen worden gevonden in het dossier, maar verdachte wilde het delict niet bespreken. In beide delictscenario’s heeft de persoonlijkheidsproblematiek in substantiële mate doorgewerkt in de zin dat verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde gekrenkt werd en gaandeweg vastliep in ondernomen pogingen om langs juridische weg zijn gelijk te halen.
Alles in ogenschouw nemend achten de rapporteurs het aannemelijk dat verdachte op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling verminderd vrij was ten aanzien van zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, maar zij achten niet aannemelijk dat deze beperkingen hem zijn keuzevrijheid volledig ontnomen hebben. Verdachte heeft laten zien een rem te hebben met betrekking tot zijn agressiehuishouding. Hij kwam nooit in aanraking met justitie en is in staat de wederrechtelijkheid van zijn gedrag in te zien. Op grond van deze overwegingen adviseren de rapporteurs verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
Het conflict rond de omgangsregeling van zijn dochter [dochter 1] is voor verdachte onverminderd actueel. Het hoge risico op soortgelijke delicten wordt ondersteund door de risicotaxatie instrumenten. Er is sprake van een beperkt probleembesef en een gebrek aan empathische vermogens. Zijn copingsvaardigheden schieten tekort en beperken zich tot het ontwaarden en het onder druk zetten van anderen. Wat betreft de toekomst kan worden gezegd dat sprake is van een terugtrekkend netwerk met grote kans op verdere isolatie. Er zijn geen beschermende factoren.
De rapporteurs concluderen dat verdachte in een gedwongen kader dient te worden behandeld om de gevaarzetting van zijn stoornis te reduceren, waarbij een klinische behandeling noodzakelijk wordt geacht. Gezien de ernst van het ten laste gelegde biedt een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafgedeelte, onvoldoende garanties en behandelmogelijkheden.
De rapporteurs hebben de TBS-maatregel met voorwaarden overwogen, maar hebben niet met verdachte kunnen spreken over eventuele voorwaarden. Verdachte is niet in staat gebleken om tot een constructieve samenwerking te komen. De rapporteurs verwachten dat verdachte slechts op eigen termen bereid zal zijn openheid van zaken te geven en zijn medewerking aan een behandeling zal verlenen. Als verdachte niet tevreden is met de gang van zaken, zal hij vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling geneigd zijn om de behandeling naar zijn hand te gaan zetten of de handdoek in de ring te gooien. De rapporteurs zien derhalve geen aanknopingspunten om een TBS met voorwaarden te adviseren. Gezien de ernst en aard van de stoornis, alsmede het gevaar voor herhaling vanuit die stoornis wordt een TBS met dwangverpleging noodzakelijk geacht.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies over en maakt deze tot de hare.
Conclusie
Gelet op de aard van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, waaronder de ernst van de stoornis, het hoog ingeschatte recidiverisico op soortgelijke delicten en het gebrek aan zelfinzicht bij verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn stoornis noodzakelijk en vereist is om een herhaling van een ernstig geweldsdelict te voorkomen. De rechtbank acht het onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Gelet op de inhoud van voornoemd rapport heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte voldoende adequaat en veilig kan worden behandeld binnen een kader met een voorwaardelijk karakter, noch in het kader van een deels voorwaardelijke straf met een fors aantal maanden gevangenisstraf boven het hoofd, noch in het kader van TBS met voorwaarden. Derhalve zal de rechtbank de maatregel van TBS met dwangverpleging opleggen. Het subsidiaire verzoek tot aanhouding van de verdediging voor het laten opstellen van een maatregelrapport wordt afgewezen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding om conform het bepaalde in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. Dit betekent dat de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat twee derde van de gevangenisstraf is ondergaan.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 3 jaren opleggen.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [persoon 1] in zijn geheel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.926,04 voor de materiële schade en € 15.000,00 voor de immateriële schade. Met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het verzoek om een contactverbod heeft de officier van justitie toegelicht contact te hebben gehad met de raadsman van de benadeelde partij. Bij het slachtoffer bestonden er zorgen en angst dat verdachte zou worden vrijgelaten, maar dat is niet aan de orde als de rechtbank de eis volgt.
8.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren. De kosten van de benadeelde partij kunnen niet worden gerelateerd aan het strafbare feit en deze zaak dient bij uitstek te worden behandeld door een civiele rechter. Voor wat de materiële schade betreft, passen de als bijlagen gevoegde declaraties niet bij de gevorderde bedragen voor arbeidsverzuim en sportmassage 2015 en 2016. De gevorderde bedragen zijn bovendien onvoldoende onderbouwd, nu uit de declaraties volgt dat mevrouw [persoon 1] wel arbeid heeft verricht in 2015 en 2016. De eigen bijdrage voor zorgkosten in 2015 dient te worden gematigd tot alleen het eigen risico voor de ambulance van € 218,57. De overige kostenposten zijn onvoldoende onderbouwd en de kostenpost voor de jas is te hoog. De gevorderde immateriële schade is te complex om in het strafgeding te worden behandeld en levert een onevenredige belasting op.
8.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [persoon 1] heeft zich als gevolg van het bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
1. Arbeidsverzuim € 2.117,10
2. Eigen bijdrage zorgkosten 2015, 2016, 2017 € 1.155,00
3. Kleding (Gapstar jas) € 150,00
4. Kleding (euro broek) € 60,00
5. Kleding (shirt) € 30,00
6. Ondergoed € 30,00
7. Schoeisel (laarzen) € 50,00
8. Inslapers € 60,00
9. Reis- en parkeerkosten € 95,12
10. Sportmassage 2015 en 2016 € 1.534,54
11. Immateriële schade € 15.000,00
12. Kosten rechtsbijstand
€ 286,00
Totaal € 20.567,76
De gemachtigde raadsman, mr. R.G.E. de Vries, advocaat te Diemen, is ter zitting van
19 januari 2017 verschenen en heeft de kostenpost arbeidsverzuim verlaagd tot voornoemd bedrag.
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 5.281,76 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist, met uitzondering van de eigen bijdrage zorgkosten (2.) tot een bedrag van € 988,57 (€ 218,57 + € 385,00 + € 385,00).
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding als volgt zal worden toegewezen:
2. Eigen bijdrage zorgkosten 2015, 2016, 2017 € 1.155,00
3. Kleding (Gapstar jas) € 150,00
4. Kleding (euro broek) € 60,00
5. Kleding (shirt) € 30,00
6. Ondergoed € 30,00
7. Schoeisel (laarzen) € 50,00
8. Inslapers
€ 60,00
Totaal € 1.535,00
De rechtbank acht het aannemelijk en redelijk dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken voor zorg, medicijnen en kleding. Door enkel te stellen dat deze schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl die ter zitting nader is toegelicht, heeft verdachte deze onderdelen van de vordering onvoldoende betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze onderdelen van de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering ten aanzien van deze posten (1. Arbeidsverzuim, 9. Reis-en parkeerkosten en 10. Sportmassage 2015 en 2016) onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien:
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen;
  • de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen;
  • er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De benadeelde partij heeft echter voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,00.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 16.535,00.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de gevorderde kosten mede aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 286,00.
Wettelijke rente
Hoewel de officier van justitie de toewijzing van de wettelijke rente heeft gevorderd, kan de rechtbank dat niet toewijzen nu de benadeelde partij daar niet om heeft gevraagd.
Verzoek contactverbodGelet op de strafoplegging, zoals hiervoor overwogen, alsmede gelet op de toelichting van de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. schoenen (5094444);
2. 1 zwarte jas (5094445);
3. 1 zwarte trui (5094446);
4. 1 grijze broek, Life-Line (5094448);
5. 1 grijs vest (5094451);
6. 1 zwarte muts (5094452);
9. 1 zwarte computer, Packard Bell notebook (5156129).
Wijst de vordering van [persoon 1] , domicilie kiezende op het adres van haar gemachtigde raadsman, mr. R.G.E. de Vries, [adres 2] , toe tot een bedrag van
€ 16.535,00.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 286,00 (kosten rechtsbijstand).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] ,
€ 16.535,00aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
117 dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Edgar en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2017.