ECLI:NL:RBAMS:2017:601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
13/679008-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van een beroepschauffeur

Op 2 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1964 in Marokko, die als beroepschauffeur betrokken was bij een verkeersongeval op 17 juni 2015 te Amsterdam. De verdachte, die als taxichauffeur werkzaam was, stond geparkeerd op de laad- en loshaven ter hoogte van Stadhouderskade 25. Op het moment dat hij besloot te keren, kwam een motorfiets, bestuurd door een andere persoon, hem naderbij. De verdachte heeft zich niet voldoende vergewist of het veilig was om deze manoeuvre uit te voeren, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de motorrijder zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder meerdere gebroken ribben en een luxatie van de schouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 150 uren geëist, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange staat van dienst als chauffeur en het feit dat hij nooit eerder betrokken was bij een dergelijk ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679008-16
Datum uitspraak: 2 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 december 2016 en 19 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.M.E. Schreinemacher naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 17 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) – in de hoedanigheid van beroepschauffeur - , daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en een luxatie van de schouder (rechts), in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft stilgestaan op de laad- en loshaven ter hoogte van Stadhouderskade 25 (parkhotel),
-terwijl het donker was,
verdachte is vervolgens, in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep), gaan keren althans naar links af gaan slaan teneinde de Stadhouderskade in de richting van de Hobbemastraat te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen, dat hij deze bijzondere manoeuvre uit kon voeren zonder een motorrijder, zijnde voornoemde [persoon] , die de Stadhouderskade bereed, komende uit de richting van de Hobbemastraat en gaande in de richting van P.C. Hooftstraat, voorrang te verlenen, althans voor te laten gaan,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [persoon] ,
[persoon] is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde personenauto (taxi) aangereden en/of aangebotst, waardoor aan [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 17 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) – in de hoedanigheid van beroepschauffeur - , daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft stilgestaan op de laad- en loshaven ter hoogte van Stadhouderskade 25 (parkhotel),
-terwijl het donker was,
verdachte is vervolgens, in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep), gaan keren althans naar links af gaan slaan teneinde de Stadhouderskade in de richting van de Hobbemastraat te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen, dat hij deze bijzondere manoeuvre uit kon voeren zonder een motorrijder, zijnde [persoon] , die de Stadhouderskade bereed, komende uit de richting van de Hobbemastraat en gaande in de richting van P.C. Hooftstraat, voorrang te verlenen, althans voor te laten gaan,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [persoon] ,
[persoon] is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde personenauto (taxi) aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 17 juni 2015 omstreeks 22.00 uur heeft op de Stadhouderskade te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto en een motorfiets waren betrokken. Verdachte stond, als bestuurder van een personenauto (taxi), geparkeerd op een laad- en loshaven. Hij is op het moment dat de motorfiets, bestuurd door [persoon] , hem naderde en hem links wilde passeren, vanuit de parkeerstand met de voorzijde van zijn auto de rijbaan op gegaan omdat hij voornemens was te keren. Hij wilde daarbij over de doorgetrokken streep rijden die zijn rijbaan scheidde van de rijbaan voor het verkeer in tegengestelde richting. Hierdoor is een aanrijding ontstaan tussen de motorfiets en de door verdachte bestuurde taxi. Als gevolg van dit ongeval heeft voornoemde [persoon] meerdere gebroken ribben en een schouderluxatie opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeerongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer [persoon] aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - van verdachte te wijten is.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte, een professioneel taxichauffeur, heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door plotseling te gaan keren op de rijbaan op een plaats waar dat, blijkens de doorgetrokken streep die de rijbanen scheidt, niet is toegestaan. Verdachte heeft niet gezien dat er een motorfiets kwam aanrijden met de koplamp aan en hij heeft niet zijn richtingaanwijzer aangezet.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat verdachte van het primair ten laste dient te worden vrijgesproken en dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft het gevaarlijke rijgedrag niet ontkend, maar voor de vraag of sprake is van gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet sprake zijn van een aanmerkelijk mate van schuld en dan gaat het om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Verdachte heeft de bestuurder van de motorfiets niet gezien. Hij kan zich niet meer herinneren dat hij niet over zijn linkerschouder heeft gekeken, een handeling die hij normaal gesproken altijd verricht. Het voorgaande is onvoldoende om te concluderen tot een aanmerkelijke mate van schuld
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op 17 juni 2015 omstreeks 22.00 uur, als bestuurder van een personenauto (taxi), stond geparkeerd op de laad- en loshaven ter hoogte van het Parkhotel op de Stadhouderskade te Amsterdam, met de voorzijde van zijn auto in de richting van de P.C. Hooftstraat. Verdachte besluit op enig moment te gaan keren op de rijbaan om op de Stadhouderskade in de richting van de Hobbemastraat te gaan rijden, in de richting van het Leidseplein. Verdachte heeft verklaard dat hij zich ervan heeft vergewist dat de weg vrij was. Hij heeft daartoe in de binnen- en linkerbuitenspiegel van zijn auto gekeken en hoewel verdachte ter zitting van 19 januari 2017 heeft verklaard dat hij ook automatisch over zijn schouder heeft gekeken, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niet over zijn linkerschouder heeft gekeken. Op het moment dat verdachte plotseling de rijbaan op reed met als doel te keren, waartoe hij over de doorgetrokken streep zou moeten rijden, wilde de bestuurder van de motorfiets, [persoon] , die op dat moment de personenauto van verdachte naderde hem passeren. Hierdoor is een aanrijding ontstaan tussen de motorfiets en de door verdachte bestuurde taxi, waarbij de motorfiets frontaal is ingereden op de linker voorzijde van de taxi. Verdachte heeft verklaard de motorfiets niet te hebben gezien, terwijl de motorfiets kwam aanrijden met de koplamp aan, zoals blijkt uit de foto in het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat dit rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is een ervaren taxichauffeur en had in deze overzichtelijke verkeerssituatie kunnen en moeten zien dat de bestuurder van de motorfiets hem naderde op het moment dat hij een bijzondere (en ter plaatse verboden) manoeuvre wilde verrichten, te weten met zijn personenauto vanuit parkeerstand keren op de rijbaan. Deze verkeersgedraging dient als een ernstige verkeersovertreding te worden aangemerkt. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen,
dat verdachte op 17 juni 2015 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (taxi) – in de hoedanigheid van beroepschauffeur - , daarmee rijdende over de Stadhouderskade, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en een luxatie van de schouder (rechts) werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft stilgestaan op de laad- en loshaven ter hoogte van Stadhouderskade 25 (Parkhotel),
-terwijl het donker was,
verdachte is vervolgens, in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep), gaan keren teneinde de Stadhouderskade in de richting van de Hobbemastraat te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat hij deze bijzondere manoeuvre uit kon voeren zonder een motorrijder, zijnde voornoemde [persoon] , die de Stadhouderskade bereed, komende uit de richting van de Hobbemastraat en gaande in de richting van P.C. Hooftstraat, voorrang te verlenen,
[persoon] is vervolgens tegen de door verdachte bestuurde personenauto (taxi) aangereden, waardoor aan [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte misdrijf zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 9 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie mee laten wegen dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden als taxichauffeur te kunnen voortzetten. De officier van justitie heeft daarom een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen gevorderd en ter compensatie de taakstraf verhoogd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en bij de strafoplegging en strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte sedert 14 jaar als chauffeur aan het werk is. Eerst als koerier en de laatste 10 jaar als taxichauffeur. Verdachte heeft nooit eerder een ongeluk veroorzaakt. Verdachte is bereid een taakstraf te verrichten. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het aantal uren van de taakstraf en de hoogte van de op te leggen voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. De
rechtbank houdt verder in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte als beroepschauffeur zich te meer bewust moet zijn van de zorgvuldigheid die betracht moet worden in het verkeer en de oplettendheid die dat ten opzichte van andere weggebruikers met zich mee brengt. Hij is hierin tekort geschoten en heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door plotseling, zonder goed op andere weggebruikers te letten, te gaan keren waar dat niet mag. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeval zwaar gewond geraakt. Hij had enkele gebroken ribben, een luxatie van de schouder, is 9 dagen opgenomen in een ziekenhuis en heeft gedurende langere tijd zijn werk niet kunnen verrichten. Daarnaast is het nog maar de vraag of hij vanwege de impact van het ongeluk op zijn lichaam en leven in de nabije toekomst zijn beroep zal kunnen blijven uitoefenen.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank in strafverlagende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2016 de afgelopen vijf jaar niet voor een soortgelijk verkeersdelict is veroordeeld, alsmede dat verdachte heeft laten blijken dat hij geschrokken is van het verkeersongeval.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat tot uitdrukking in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Verdachte heeft ter zitting van 19 januari 2017 te kennen gegeven dat hij zonder zijn rijbewijs zijn werk als taxichauffeur niet kan verrichten en dat hij in zijn gezin met 4 kinderen de kostwinner is. De rechtbank ziet mede hierin aanleiding om, net als de officier van justitie, een hogere taakstraf op te leggen en daarnaast te bepalen dat de ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank legt deze bijkomende straf in voorwaardelijke vorm op om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de op 2 jaren te stellen proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan. Mocht verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maken, dan kan deze bijkomende straf ten uitvoer worden gelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
9 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J. Edgar en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2017.