8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. Hij is samen met een ander of anderen de woning van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] binnengedrongen waarbij het slachtoffer met een mes is bedreigd. Zij hebben daarbij zeer bedreigende bewoordingen gebruikt. Uit angst voor het mes en de bedreigingen heeft het slachtoffer de overvallers verteld waar haar bankpas lag en heeft zij haar pincode aan hen gegeven. Ook hebben de overvallers haar gouden ring afgedreigd en de woning doorzocht en eigendommen van het slachtoffer en haar huisgenote ontvreemd. Voorts heeft verdachte en/of zijn mededader met de bij voornoemde woningoverval buitgemaakte bankpas een pintransactie verricht en meerdere pogingen daartoe gedaan.
Deze gebeurtenis is voor het slachtoffer zeer traumatisch geweest. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer de eerste maand na de woningoverval bij haar zus heeft gewoond. Ze sliep slecht en was erg angstig. De huisarts van het slachtoffer heeft haar een aantal weken na het misdrijf geadviseerd om hulp te zoeken bij een psycholoog naar aanleiding van aanhoudende angst- en stemmingsklachten. Zij heeft meerdere afspraken bij een psycholoog gehad en zij heeft EMDR-therapie gevolgd tegen een posttraumatische stressstoornis. Toen zij in augustus 2016 tijdens een vakantie bemerkte dat de gevolgen van de woningoverval nog altijd groot waren, is zij opnieuw in therapie gegaan bij haar psycholoog. Ook is zij verhuisd, omdat zij zich niet meer prettig voelde in haar eigen woning. Ten tijde van het schrijven van de schadeonderbouwing in april 2017 sliep zij nog altijd liever niet alleen en durfde zij ’s avonds niet alleen over straat. Zij mijdt drukke plekken en geeft aan dat de daders geen idee hebben wat ze hebben aangericht. Ook voor [naam slachtoffer 2] , de huisgenote van het slachtoffer, die ten tijde van de overval niet in de woning aanwezig was, heeft de woningoverval grote gevolgen gehad. Naast financiële schade volgt uit de onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding dat zij de eerste nachten na de woningoverval doodsangsten heeft uitgestaan omdat zij in verband met haar werk geen andere keus had dan alleen in de woning te verblijven. Zij schrijft nog altijd angstig te zijn wanneer zij alleen thuis is en zij merkt dat haar persoonlijkheid door de woningoverval veranderd is.
De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij het slachtoffer in haar eigen woning, waar zij zich veilig moet kunnen voelen, in de nacht, op deze manier heeft overvallen. Uit zijn handelen blijkt dat verdachte enkel zijn geldelijke en materiële gewin voor ogen heeft gehad en niet heeft stilgestaan bij het leed dat zijn handelen bij de slachtoffers zou kunnen veroorzaken. De gevolgen die de woningoverval voor de slachtoffers heeft gehad zijn enorm. Zoals uit hun schadeonderbouwingen blijkt, worden zij nog steeds geconfronteerd met de gevolgen van de woningoverval. Het is niet ondenkbaar dat zij daar nog lang mee geconfronteerd zullen worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 27 juni 2017, eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Verdachte is op 21 juli 2016 door deze rechtbank wegens meerdere vermogensdelicten veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 (twintig) maanden, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met een pakket aan bijzondere voorwaarden, waaronder Individuele Trajectbegeleiding Harde Kern (hierna: ITB Harde Kern). De rechtbank heeft opdracht gegeven aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Alkmaar om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 10 april 2017, opgemaakt door [naam psycholoog] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog. Deze rapportage houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis, matig tot ernstig van aard. Zijn persoonsontwikkeling wordt bedreigd en er zijn antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken zichtbaar. De gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling bestonden ten tijde van het ten laste gelegde, maar omdat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten ontkent, kon er geen delictscenario worden besproken en is het onduidelijk of en in welke mate de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling invloed hebben gehad op het ten laste gelegde. Verdachte is onvoldoende in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm. Er is sprake van een beperkte frustratietolerantie en geringe controle over zijn impulsen. Daarnaast is er sprake van onverantwoordelijkheid en ontbreken er gevoelens van spijt. Het risico op (ernstig) gewelddadig en delinquent gedrag wordt ingeschat als matig. Op basis van de ASR-wegingslijst is er geen aanleiding om het jeugdstrafrecht als passend bij verdachte te beoordelen. Hij is reeds meerdere malen veroordeeld voor vergelijkbare feiten en lijkt tot op heden geen baat te hebben bij een pedagogische aanpak. Hulpverlening komt beperkt op gang en zal onder strikte voorwaarden en in duidelijke kaders moeten plaatsvinden. De voorgestelde intensieve, strenge en sturende aanpak conform de ITB Harde Kern methodiek, de inzet van behandeling bij De Waag en een verblijf in een begeleide woonvoorziening lijkt passend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van het Leger des Heils te Amsterdam van 13 april 2017, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker 1] . Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Verdachte heeft geen dagbesteding en inkomen en gaat om met criminele vrienden. Hij valt onder de Aanpak Top600. Het gebrek aan financiële middelen in combinatie met groepsdruk dan wel invloed van vrienden heeft mogelijk geleid tot het delictgedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verdachte is bereid mee te werken aan het hem reeds eerder opgelegde reclasseringstoezicht en ITB Harde Kern programma. Hierbij lijkt met name een externe motivatie een rol te spelen. Omdat de plaatsing in de Justitiële Jeugdinrichtingen tot op heden meerwaarde heeft gehad boven plaatsing in een huis van bewaring, wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Geadviseerd wordt om een werkstraf en een (gedeeltelijk) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De reclassering acht hulpverlening in een strikt kader geïndiceerd. Aangezien dit al bij vonnis van 27 juli 2016 aan hem is opgelegd, is de reclassering van mening dat het nogmaals opleggen van bijzondere voorwaarden geen meerwaarde heeft.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 3 juni 2017 geschorst onder grotendeels gelijkluidende voorwaarden als de bijzondere voorwaarden die aan hem in het kader van het voorwaardelijk strafdeel bij vonnis van 27 juli 2016 zijn opgelegd. Deskundige [naam reclasseringsmedewerker 2] van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Alkmaar heeft ter terechtzitting verklaard dat het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis de afgelopen 7 weken goed is verlopen, maar dat verdachte wel al een officiële waarschuwing heeft gehad. Bij een tweede overtreding van de aan hem opgelegde voorwaarden zal het toezicht worden geretourneerd aan justitie. Zij heeft voorts bevestigd dat Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering het jeugdstrafrecht passend acht voor verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat de ITB-maatregel geen uitvoering kan hebben, wat zij onwenselijk acht. De ITB-maatregel kan wel na een eventuele detentie worden hervat, aldus [naam reclasseringsmedewerker 2] .
Ten aanzien van de vraag of verdachte overeenkomstig het jeugdstrafrecht moet worden berecht, overweegt de rechtbank het volgende. Psycholoog [naam psycholoog] heeft zich in zijn Pro Justitia rapportage die in het kader van de onderhavige zaak is opgesteld, op het standpunt gesteld dat er op basis van de ASR-wegingslijst geen aanleiding bestaat om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht, nu hij reeds meerdere malen is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en hij geen baat lijkt te hebben bij een pedagogische aanpak. Daarbij komt dat verdachte niet meer bij zijn ouders woont maar op een locatie voor begeleid wonen, wat pedagogische beïnvloeding bemoeilijkt. Bovendien leidt de rechtbank uit de inhoud van de tapgesprekken af dat verdachte bij het verkopen van de bij de woningoverval buitgemaakte goederen een leidende rol heeft gehad. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in de persoon van verdachte op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen. Weliswaar is verdachte op 21 juli 2016, nadat onderhavige feiten zijn gepleegd, door deze rechtbank veroordeeld middels het jeugdstrafrecht, maar de rechtbank ziet in de conclusies van psycholoog [naam psycholoog] en de omstandigheden waaronder deze woningoverval is gepleegd, thans aanleiding tot toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat alleen een substantiële gevangenisstraf recht kan doen aan de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat verdachte reeds de begeleiding en hulpverlening krijgt die hij nodig heeft in het kader van de bijzondere voorwaarden die bij vonnis van 27 juli 2016 aan hem zijn opgelegd, geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren passend en geboden.