ECLI:NL:RBAMS:2017:5679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
13/684200-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit voertuigen met ISD-maatregel opgelegd aan ongewenst vreemdeling

Op 4 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft diefstal uit voertuigen, gepleegd op 22 april 2017 in Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het stelen van een flesje parfum, verdovende middelen en een mobiele telefoon uit de auto van [persoon 1], en van het stelen van een rugzak, mobiele telefoons, een Duits paspoort en andere goederen uit de auto van [persoon 2]. Tijdens de zitting op 21 juli 2017 heeft de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, de vordering ingediend, en de verdediging is gevoerd door mr. S.J. van der Woude.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verklaringen van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte de rugzak van [persoon 2] heeft gestolen, en dat de verklaring van de verdachte over het verkrijgen van de rugzak van een vriend niet geloofwaardig is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de noodzaak van de maatregel gemotiveerd, gezien de recidive en de status van de verdachte als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat de verdachte deze maatregel zal aangrijpen om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over inbeslaggenomen goederen, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat bepaalde goederen aan de verdachte worden teruggegeven, terwijl andere goederen in bewaring blijven voor de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684200-17
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (gekentekend [kenteken 1] ) heeft weggenomen (een flesje) parfum en/of een of meer zakje(s) verdovende middelen en/of een (mobiele) telefoon (merk Samsung S4), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, die/dat weg te nemen parfum en/of verdovende middelen en/of (mobiele) telefoon onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak op of verbreking van een ruitje/raam van die (personen)auto;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een flesje) parfum en/of een of meer zakje(s) verdovende middelen en/of een (mobiele) telefoon (merk Samsung S4) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (gekentekend [kenteken 2] ) heeft weggenomen een rugzak en/of twee, althans een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk Samsung) en/of een (Duits) paspoort (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of twee, althans een of meer, (bus)ticket(s) (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of een Ipad en/of een of meer kledingstuk(ken) en/of een dagboek, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, die/dat weg te nemen rugzak en/of (mobiele) telefoon(s) (merk Samsung) en/of (Duits) paspoort (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of (bus)ticket(s) (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of een Ipad en/of kledingstuk(ken) en/of dagboek onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op of verbreking van een ruitje/raam van die (personen)auto;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een rugzak en/of twee, althans een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk Samsung) en/of een (Duits) paspoort (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of twee, althans een of meer, (bus)ticket(s) (ten name gesteld van [persoon 2] ) en/of een Ipad en/of een of meer kledingstuk(ken) en/of een dagboek heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.1
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi betoogd dat verdachte van het hem onder 2 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangever [persoon 2] dat hij zijn auto omstreeks 19.30 uur heeft geparkeerd op de [adres 1] , Amsterdam, kennelijk onjuist is. Verdachte is namelijk omstreeks hetzelfde tijdstip ter hoogte van de [adres 2] aangehouden. Op dat moment droeg hij een rode rugzak, die was gestolen uit de auto van [persoon 2] . Volgens de verdediging is het daarom onmogelijk dat de rugzak rond 19:30 uur uit de auto is gestolen. De verklaring van verdachte dat hij de rode rugzak van een vriend had gekregen, kan daardoor niet worden uitgesloten. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de rode rugzak met inhoud uit de auto van [persoon 2] heeft weggenomen, dient vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde te volgen, aldus de raadsman. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde diefstal uit de auto van aangever [persoon 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 22 april 2017 omstreeks 19.25 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar de [adres 2] ter hoogte van perceel [nummer 1] , alwaar zojuist een auto-inbraak zou zijn gepleegd. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij omstreeks 19.25 uur vanuit zijn woning naar buiten keek en zag dat een man met een rode rugzak inbrak in een auto. Deze auto blijkt later eigendom te zijn van [persoon 1] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de man de auto van [persoon 1] doorzocht en vervolgens de rugzak weer op zijn rug deed en wegliep over de [adres 2] in de richting van de [straat] . Hij heeft verklaard dat hij kort daarop twee politiebusjes over de [adres 2] in de richting van de man zag rijden. De verbalisanten hebben verklaard dat zij op de [adres 2] ter hoogte van perceel [nummer 2] een man, naar later bleek verdachte, zagen lopen die voldeed aan het door getuige [getuige] opgegeven signalement. Om 19.35 uur is verdachte, in het bezit van een rode rugzak, aangehouden. Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 19.30 uur zijn auto op de [adres 1] ter hoogte van perceel [nummer 3] heeft geparkeerd. Hij had zijn rode rugzak op de achterbank van de auto gelegd. Toen hij omstreeks 20.30 uur bij zijn auto terugkeerde, zag hij dat er ingebroken was in zijn auto en dat onder andere zijn rode rugzak was weggenomen. Aangever [persoon 2] herkent de rode rugzak die verdachte tijdens de aanhouding op zijn rug had als zijn eigendom, evenals meerdere goederen die in de rode rugzak zaten.
Nu verdachte al omstreeks 19.25 uur door getuige [getuige] in het bezit van de rode rugzak die toebehoort aan [persoon 2] is gezien, en deze verklaring voor wat betreft het tijdsverloop en de waarnemingen naadloos aansluit op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die om 19.35 uur zijn overgegaan tot aanhouding van verdachte, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat het tijdstip waarop [persoon 2] naar eigen zeggen zijn auto heeft geparkeerd niet juist kan zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon 2] zijn auto minstens enkele minuten eerder heeft geparkeerd. Nu verdachte zeer kort na het parkeren van de auto door [persoon 2] wordt aangehouden terwijl hij in het bezit is van de weggenomen rugzak die toebehoort aan [persoon 2] , is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die in de auto van [persoon 2] heeft ingebroken. De verklaring van verdachte dat hij de rode rugzak ongeveer een half uur voor zijn arrestatie van een vriend heeft gekregen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk en wordt op geen enkele wijze door het dossier ondersteund. Daar komt nog bij dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard de tas van ene “ [naam 1] ” te hebben gekregen, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn vriend “ [naam 2] ” heette. Een en ander draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring die daarmee ook op geen enkele wijze te verifiëren is. De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
op 22 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (gekentekend [kenteken 1] ) heeft weggenomen een flesje parfum en een zakje verdovende middelen en een mobiele telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [persoon 1] , waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen parfum en die verdovende middelen en die mobiele telefoon onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op een ruitje van die personenauto;
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
op 22 april 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (gekentekend [kenteken 2] ) heeft weggenomen een rugzak en een mobiele telefoon (merk Samsung) en een Duits paspoort (ten name gesteld van [persoon 2] ) en twee bustickets (ten name gesteld van [persoon 2] ) en een iPad en kledingstukken en een dagboek, toebehorende aan [persoon 2] , waarbij hij, verdachte, die weg te nemen rugzak en die mobiele telefoon (merk Samsung) en dat Duits paspoort (ten name gesteld van [persoon 2] ) en die bustickets (ten name gesteld van [persoon 2] ) en die iPad en die kledingstukken en dat dagboek onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op een raam van die personenauto.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir primair gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van
2 (twee) jaren. Zij heeft geen bezwaar tegen aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft zij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een van de vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is dat er tegen verdachte meer dan 10 (tien) processen-verbaal in de afgelopen vijf jaren zijn opgemaakt, waarvan 1 (één) in het peiljaar. De raadsman acht het niet passend om de processen-verbaal die in het kader van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht tegen verdachte zijn opgemaakt mee te rekenen. Zonder deze processen-verbaal wordt niet voldaan aan voornoemd vereiste. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nooit in een ander kader hulp, zorg of begeleiding aangeboden heeft gekregen. Hij heeft verzocht om in plaats van de ISD-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een voorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Amsterdam d.d. 22 juni 2017, opgemaakt door [persoon 3] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte verblijft sinds 1993 in Nederland. In 2000 is hij tot ongewenst vreemdeling verklaard. Hij beschikt niet over een paspoort en heeft geen zorgverzekering. Bij verdachte zijn aanwijzingen voor problemen ten aanzien van alcoholmisbruik. Gelet op zijn status van ongewenst vreemdeling kan de reclassering echter weinig voor hem betekenen. De reclassering acht het opstarten van een zorgtraject voor verdachte wel mogelijk binnen het verplichtende kader van de ISD-maatregel. Ten tijde van de intramurale fase van de ISD-maatregel zal verdachte minder kunnen recidiveren en kan hij behandeld worden voor zijn verslavingsproblematiek. Hoewel verdachte ondanks zijn status als ongewenst vreemdeling vooralsnog heeft aangegeven in Nederland te willen blijven, kan in het kader van de ISD-maatregel worden getracht om hem alsnog te motiveren tot terugkeer naar het land van herkomst. Geadviseerd wordt dan ook om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
Anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat bij de vraag of voldaan wordt aan het vereiste dat in de afgelopen 5 (vijf) jaren meer dan 10 (tien) processen-verbaal tegen een verdachte zijn opgemaakt, waarvan 1 (één) in het peiljaar, niet gekeken dient te worden naar de aard van de feiten ter zake waarvan de processen-verbaal zijn opgemaakt. Om die reden kunnen ook de processen-verbaal die zijn opgemaakt in het kader van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht worden meegerekend. Daarmee wordt aan voornoemd vereiste voldaan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële documentatie van
27 juni 2017 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 22 april 2017 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. In het verleden opgelegde gevangenisstraffen hebben verdachte niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank constateert dat verdachte geen verblijfsrecht heeft in Nederland, waardoor er niet gewerkt kan worden aan het realiseren van bestaansmogelijkheden in Nederland. Een ambulante behandeling of begeleiding van verdachte ter voorkoming van recidive is vanwege de status van verdachte als ongewenst vreemdeling niet mogelijk. De rechtbank constateert dat verdachte tot op heden op geen enkele wijze hulp, zorg of begeleiding aangeboden heeft gekregen, terwijl het de rechtbank wenselijk voorkomt dat verdachte wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij voor een bepaalde tijd tegen het plegen van strafbare feiten door verdachte te beschermen dan door het opleggen van de ISD-maatregel. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen. De rechtbank spreekt daarbij de hoop uit dat verdachte dit traject zal aangrijpen om gedurende de looptijd van de maatregel te werken aan zijn verslavingsproblematiek.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen, maar zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering brengen op de duur van de maatregel nu verdachte de maatregel gelet op zijn vreemdelingrechtelijke status mogelijk in gesloten setting zal moeten doorbrengen.
In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het wenselijk en noodzakelijk dat tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsvindt. De rechtbank zal bepalen dat het Openbaar ministerie binnen 12 (twaalf) na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank hierover zal berichten.

9.Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen acculader (5375062), de inbeslaggenomen headset (5375050) en de inbeslaggenomen portemonnee (5375053) gevorderd dat deze goederen worden geretourneerd aan de rechthebbende.
De raadsman van verdachte heeft eveneens verzocht voornoemde inbeslaggenomen goederen te retourneren aan de rechthebbende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2017 heeft verdachte verklaard dat hij de eigenaar is van de onder hem inbeslaggenomen headset. De rechtbank zal ten aanzien van dit goed de teruggave aan verdachte gelasten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen acculader en portemonnee heeft verdachte verklaard dat deze goederen niet zijn eigendom zijn. De rechtbank zal ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 (twaalf) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1.00 STK Niet te definiëren goed
headset 5375050
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • 1.00 STK Acculader Kl: wit
  • 1.00 STK Portemonnee Kl: bruin
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2017.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.