Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1951. Hij heeft een tijd in Nederland gewerkt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vermeld dat eiser een AOW-pensioen krijgt vanaf zijn AOW-leeftijd. Dat pensioen gaat niet in per juli 2016, maar negen maanden later, op 1 april 2017.
In het daarbij gevoegde ‘Overzicht AOW-pensioen’ staat dat eiser geen AOW-pensioen heeft opgebouwd in de perioden van 1 april 1967 tot en met 28 februari 1990 en van 1 januari 1992 tot en met 31 maart 2017. In totaal is eiser 48 jaar en twee maanden niet verzekerd geweest. Dit wordt naar beneden afgerond op 48 jaar. Voor elk jaar dat eiser niet heeft opgebouwd krijgt hij 2% minder pensioen. Eiser krijgt dus 96% minder pensioen. Er blijft dan een pensioen over van 4%.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen inkomen heeft en in grote armoede leeft. Volgens eiser heeft hij vanaf 1976 in Nederland gewoond en gewerkt. In 1991 is hij ziek geworden en op advies van zijn behandelend arts weer in Marokko gaan wonen.
Hij heeft steeds het vooruitzicht gehad dat hij vanaf 1 juli 2016, toen hij 65 werd, recht had op een AOW-pensioen. De verschuiving van de AOW-leeftijd maakt hierop een inbreuk. In zijn situatie is dat een ongerechtvaardigde ontneming van eigendom. Het AOW-pensioen is eisers enige bron van inkomen.
Een categorale benadering, zoals door verweerder toegepast, ter beantwoording van de vraag of sprake is van een ‘excessive burden’ past niet in de jurisprudentie. Ook mensen die niet meer werkten voorafgaand aan hun 65e, terwijl ze terzake geen uitkering ontvingen, zijn niet in staat geweest zich in te stellen op de verschuiving van de AOW-leeftijd. Dit geldt temeer voor gerechtigden in het buitenland. Zij zijn in ieder geval door verweerder niet (actief) voorbereid op de verschuiving van de AOW-leeftijd. De Nationale ombudsman heeft een klacht daarover gegrond verklaard.
In het bestreden besluit is niet ingegaan op eisers betoog over de toegepaste korting. Volgens eiser was hij verzekerd in de periode dat hij in Marokko een uitkering genoot op grond van de Ziektewet.
4. Verweerder meent dat er geen sprake is van een onevenredig zware last, omdat er geen recht op een overbruggingsuitkering kan ontstaan. Eiser had namelijk geen rechtgevende uitkering uit een Vervroegde uittreding of een daarmee vergelijkbare uitkering op of na 1 januari 2013.
Volgens verweerder zijn het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel niet geschonden. Al bij de totstandkoming van de AOW is opgemerkt, dat een verhoging van de AOW-leeftijd in de toekomst mogelijk wenselijk of onvermijdelijk is. Daarnaast is vanaf 2009 een parlementaire discussie gevoerd over een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Ook heeft eiser van verweerder geen concrete toezegging over de AOW-leeftijd ontvangen; verweerder heeft altijd een voorbehoud gemaakt. Verweerder vindt daarom dat eiser niet de gerechtvaardigde verwachting kon hebben, dat hij vanaf zijn 65e verjaardag een AOW-pensioen zou ontvangen.
Omdat verweerder geen exacte datum heeft kunnen vaststellen dat eiser naar Marokko is vertrokken, heeft verweerder eiser verzekerd geacht tot 1 januari 1992. Het feit dat eiser daarna nog een uitkering op grond van de Ziektewet heeft ontvangen, kan niet leiden tot verzekering voor de AOW. Verweerder handhaaft daarom de periode van AOW-verzekering van 1 maart 1990 tot en met 31 december 1991.
5. Het door de wetswijzigingen veroorzaakte AOW-gat vormt een inmenging in het recht van eiser op een ongestoord genot van zijn eigendom als bedoeld in de eerste zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daar zijn partijen het over eens.
Ook zijn partijen het erover eens dat de datum van toekenning van het AOW-pensioen bij wet is voorzien, namelijk in de artikelen 7a en 16 van de AOW.
Verder ligt aan de wetswijzigingen een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2502. De wijziging van de ingangsdatum en de verhoging van de AOW-leeftijd zijn in het algemeen proportioneel te achten en leiden in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
6. Er bestond geen verplichting voor verweerder om eiser in Marokko te informeren over de ophanden zijnde verhoging van de AOW-leeftijd.
Voor het verstrekken van dergelijke informatie in concrete vorm bestond in ieder geval geen aanleiding tot 2009. Vanaf 2009 maakte eiser geen deel (meer) uit van het klantenbestand van verweerder. Er bestaat ook geen juridische grond voor een verplichting van verweerder aan te nemen om in Marokko via de media (bijv. radiospotjes) ruchtbaarheid te geven aan ophanden zijnde wijzigingen van wet- of regelgeving in Nederland. De stellingen dat eiser geen inkomen en vermogen had en eiser woont in de Rif, een armoedige regio in Marokko, zijn daarvoor onvoldoende. Die stellingen roepen ook juist de vraag op welke wijze eiser dan nog effectieve actie had kunnen ondernemen indien hij in bijv. 2009 geïnformeerd was geweest. Er blijkt dus ook niet dat eiser is benadeeld door de omstandigheid dat verweerder hem niet heeft geïnformeerd.
7. Eiser heeft zich beroepen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5585. Daarin is het bestaan van een ‘individual excessive burden’ aangenomen. In die uitspraak ging het echter niet om een verschuiving van de pensioengerechtigde leeftijd met negen maanden (zoals bij eiser), maar met vierentwintig maanden. De uitspraak is bovendien inmiddels vernietigd bij uitspraak van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2610. Het beroep op de uitspraak van 25 november 2015 en het bestaan van een ’individual excessive burden’ slaagt dus niet. 8. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de ingangsdatum van het pensioen correct is vastgesteld.
9. Wat betreft de hoogte van het pensioen, stelt de rechtbank het volgende vast. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de bewijsstukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd over de perioden waarin hij stelt in Nederland verzekerd te zijn geweest. Verweerder heeft op basis van de door eiser verstrekte informatie geprobeerd informatie te verkrijgen bij de gemeente Den Haag, J.J. Barendse Holding B.V.
,de gemeente Rijswijk
,de Stichting De Samenwerking Pensioenfonds voor het Slagersbedrijf, de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische- en Voedselvoorzieningshandel en het schakelregister. Deze pogingen hebben niet geleid tot gegevens die de gestelde werkzaamheden en het gestelde verblijf in Nederland vóór 1990 kunnen bevestigen.
Eiser heeft verder ook niet geconcretiseerd waarom het bestreden besluit op dit punt onjuist zou zijn.
10. Eiser heeft in bezwaar wel een verklaring van 13 december 1991 overgelegd betreffende het recht op verstrekkingen bij een tijdelijk verblijf in Marokko. Daaruit zou afgeleid dienen te worden dat eiser oorspronkelijk slechts voor beperkte tijd naar Marokko is vertrokken. In een dergelijke situatie zou het aan eiser toegekende ziekengeld alsnog tot verzekering op grond van de AOW dienen te leiden, aldus de gemachtigde van eiser.
11. Of dat het geval was, kan de rechtbank in dit geding echter in het midden laten. De verklaring over het recht op verstrekkingen zag immers op een tijdelijk verblijf in Marokko
tot 14 februari 1992. Er is geen reden om aan te nemen dat het verblijf van eiser in Marokko daarna nog steeds voor beperkte tijd was.
Als ervan wordt uitgegaan dat eiser verzekerd is gebleven tot 14 februari 1992 (in plaats van tot 1 januari 1992, zoals verweerder heeft aangenomen), blijft de totale duur van de verzekering nog steeds minder dan twee jaar. Eisers verzekering begon immers op 1 maart 1990. Eisers stelling dat hij verzekerd was tijdens tijdelijk verblijf in Marokko wegens ziekte, heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het pensioen.
12. Ook de hoogte van het pensioen klopt dus.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding.
14. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden schade, te weten rente over de nabetalingen. Daartoe bestaat geen aanleiding, nu het bestreden besluit rechtmatig is.