In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde, die eerder op 31 december 2014 was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die vroeg om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. De veroordeelde was verplicht om zich te melden bij de reclassering en deel te nemen aan een behandeling voor zijn PTSS en psychische problematiek. Echter, de veroordeelde heeft herhaaldelijk niet voldaan aan deze verplichtingen, wat leidde tot een verslechtering van zijn situatie en een gebrek aan motivatie om mee te werken aan de hulpverlening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de reclassering voldoende inspanningen heeft geleverd om de veroordeelde te begeleiden, maar dat de veroordeelde zelf niet in staat was om zich aan de gemaakte afspraken te houden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de veroordeelde behoort tot de Top600, een groep van veelplegers, en dat zijn omgeving hem niet ondersteunt. Ondanks de hoop op verbetering door recent contact, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen basis is voor een verlenging van de proeftijd of om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank heeft daarom besloten om de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van vier maanden alsnog ten uitvoer te leggen.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2017. De officier van justitie is verantwoordelijk voor de kennisgeving van deze beslissing aan de veroordeelde en de betrokken reclasseringsinstanties.