ECLI:NL:RBAMS:2017:5605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
13/669145-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling, bedreiging en vernieling met gevangenisstraf

Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en vernieling. De zaak kwam ter terechtzitting op 27 juli 2017, waar de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.H. Aalmoes, ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had op 1 oktober 2016 in Amsterdam zijn ex-vriendin mishandeld door haar aan de haren te trekken en te schoppen, en had haar bedreigd met de dood terwijl hij een mes vasthield. Daarnaast waren er eerdere incidenten van mishandeling en vernieling van goederen van zijn ex-vriendin en zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de aangiften van de slachtoffers, ondanks de intrekking van de aangifte door een van hen, betrouwbaar waren door ondersteunend bewijs van getuigen en geconstateerd letsel. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank weigerde een voorwaardelijke straf, gezien de ernst van de feiten en het gebrek aan inzicht en berouw van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669145-16
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2016 te Amsterdam, in elkk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of aan haar haren heeft rond gedraaid en/of eenmaal of meermalen tegen haar gezicht en/of tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 01 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, terwijl hij een mes in zijn handen hield, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je nu dat telefoonnummer niet geeft, maak ik je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
(gevoegde zaak 689290/15)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 18 juli 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (zijn ex-vriendin) [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/tegen de o(o)g(en), in elk geval in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] en/of uit het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] lestsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
(gevoegde zaak 689.290/15)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 18 juli 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en/of een of meer deur(en) en/of een kastdeur en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemde telefoon (met kracht) op de grond te gooien en/of te werpen en/of door eenmaal of meermalen (met kracht) tegen voornoemde een of meer deur(en) te trappen en/of te schoppen en/of door voornoemde [slachtoffer 1] tegen voornoemde kastdeur te gooien en/of door voornoemde laptop op de grond te gooien en/of te werpen;
5.
(gevoegde zaak 13/684563-16)
hij op of omstreeks 16 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer goederen (bestaande uit een of meer borden en/of een beker en/of een kom en/of een waterkoker en/of een prullenbak), in elk geval enig goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van jusittie
De officier van justitie acht de onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft het onder 1. ten laste gelegde ter terechtzitting ontkend.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, nu de aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijs.
Tevens dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 3. en 4. ten laste gelegde, nu aangeefster haar aangifte heeft ingetrokken en deze dus onbetrouwbaar is.
Ten slotte heeft de raadsvrouw van verdachte zich ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat sprake is van een gedetailleerde aangifte waarin wordt omschreven op welke wijze aangeefster zou zijn mishandeld. Tevens is letsel geconstateerd dat volgens de letselverklaring goed past bij de door aangeefster opgegeven toedracht. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat het letsel reeds aanwezig was op het moment dat aangeefster bij hem langskwam, maar deze stelling heeft hij niet nader kunnen onderbouwen. Zo weet hij niet hoe dit letsel eruit zag en op welke wijze dit dan zou zijn ontstaan. De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde, gelet op enerzijds de vele overeenkomsten tussen de aangifte en de letselverklaring en anderzijds het ontbreken van een enigszins aannemelijke alternatieve toedracht, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde zijn weliswaar geen andere personen aanwezig geweest bij de bedreiging, maar de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 1] , dat hij werd gebeld door verdachte en dat verdachte hem over de telefoon begon uit te schelden. Bovendien wordt bij de aanhouding van verdachte, in een bodywarmer die hij draagt, een opengeklapt mes aangetroffen. Het feit dat dit mes is opengeklapt duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat dit mes kort daarvoor is gebruikt. De verklaring van verdachte, dat hij deze bodywarmer had aangetrokken op het moment dat de politie kwam en dat hij niet wist dat er een opengeklapt mes in zat , acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het onder 2. ten laste gelegde acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3. en 4. ten laste gelegde heeft aangeefster in haar aangifte verklaard dat verdachte haar had mishandeld en goederen van haar had vernield. Dit heeft zij ook verklaard tegenover haar stiefvader waar zij direct na het incident naartoe is gegaan. Deze stiefvader, getuige [naam getuige 2] , onderschrijft deze lezing van het verhaal en verklaart dat hij letsel zag bij aangeefster en van dit letsel heeft hij foto’s gemaakt. Ook verklaart hij dat de schade aan de woning niet eerder kan zijn ontstaan, nu hij daar regelmatig komt en er vóór het incident niets aan de hand was. In de woning van aangeefster worden bovendien door verbalisanten de vernielde goederen aangetroffen waarvan aangeefster aangifte had gedaan. Op het moment dat aangeefster aangifte doet bij de politie zien de verbalisanten dat zij een blauw oog heeft en maken zij daar een foto van. Aangeefster heeft haar aangifte op een later moment ingetrokken, maar wilde ten tijde van deze intrekking aanvankelijk niet verklaren hoe zij dan wel aan het blauwe oog was gekomen. Nu de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 2] , het geconstateerde letsel bij aangeefster en de aangetroffen vernielde goederen acht de rechtbank de aangifte, ondanks de intrekking hiervan, betrouwbaar en geloofwaardig. Gelet op voornoemd steunbewijs is ook een situatie in het kader van de Vidgen-jurisprudentie [1] niet aan de orde.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 1 oktober 2016 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend, [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en aan haar haren heeft rond gedraaid en meermalen tegen haar gezicht en tegen haar lichaam heeft getrapt en geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 1 oktober 2016 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, terwijl hij een mes in zijn handen hield, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je nu dat telefoonnummer niet geeft, maak ik je dood.”;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
in de periode van 13 juli 2015 tot en met 18 juli 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, telkens opzettelijk zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen slaan en stompen tegen de ogen en in het gezicht en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
in de periode van 13 juli 2015 tot en met 18 juli 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, telkens opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en een deur, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd door voornoemde telefoon met kracht op de grond te gooien en een deur en een kastdeur en een laptop, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield door met kracht tegen voornoemde deur te trappen en door voornoemde [slachtoffer 1] tegen voornoemde kastdeur te gooien en door voornoemde laptop op de grond te gooien;
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde:
op 16 november 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk goederen, bestaande uit borden en een beker en een kom en een waterkoker en een prullenbak, toebehorende aan [naam] , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1., 2., 3., 4. en 5. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om zijn medewerking te verlenen aan begeleiding vanuit Indaad. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouw acht een taakstraf voor de duur van zestig uur passend en recht doen aan de situatie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 4 juli 2017. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en hij had de strafwaardigheid van de door hem gepleegde dan ook feiten moeten inzien. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 juli 2017. Hieruit blijkt dat sprake zou zijn van een cognitieve beperking (een IQ tussen de 60 en 880) en dat de moeder van verdachte heeft aangegeven dat er problemen zijn op het gebied van agressieregulatie. Op dit moment is verdachte formeel gezien dakloos en verblijft hij bij verschillende vrienden in Amsterdam. Ook is er sprake van schuldenproblematiek en heeft verdachte geen structurele dagbesteding. In 2014 is verdachte veroordeeld voor huiselijk geweld, waarvoor een toezicht bij de volwassenenreclassering werd opgelegd. Dit toezicht werd negatief retour werd gezonden, omdat verdachte zich niet aan de afspraken hield. Aan verdachte is vaker een reclasseringstoezicht opgelegd, maar hij haakte af als er doelen werden gesteld. Enerzijds is er sprake van onvermogen, mede veroorzaakt door de verstandelijke beperking van verdachte, anderzijds lijkt hij niet gemotiveerd. Verdachte staat niet open voor behandeling en wil zaken zelf regelen. De afspraken met zijn toezichthouder en met zijn begeleider vanuit Indaad komt verdachte goed na en het is wenselijk deze begeleiding voort te zetten. De toezichthouder geeft aan dat eerst praktische zaken, zoals huisvesting en dagbesteding, dienen te worden gestabiliseerd voordat een behandeling gericht op emotieregulatie kan plaatsvinden. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om zijn medewerking te verlenen aan begeleiding vanuit Indaad.
De rechtbank overweegt dat uit hoofde van een eerdere veroordeling reeds een toezicht loopt tot 10 januari 2019 en ziet geen meerwaarde in het opleggen van een ‘extra’ toezicht. Bovendien stelt verdachte zich nauwelijks begeleidbaar op. De rechtbank zal dan ook geen voorwaardelijke straf opleggen, maar aan verdachte een onvoorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank een taakstraf een gepasseerd station. Niet alleen is sprake van meerdere ernstige strafbare feiten, tevens is aan verdachte eerder een taakstraf opgelegd, welke taakstraf hij niet succesvol heeft afgerond. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging en vernieling. Zo heeft hij zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] , in het bijzijn van een kind van twee maanden oud, geslagen en getrapt en haar bovendien met de dood bedreigd terwijl hij een mes aan haar toonde. Een andere ex-vriendin ( [slachtoffer 2] ) heeft hij meerdere keren geslagen, onder meer tegen het gezicht. Beide vrouwen hebben hier ook het nodige letsel aan overgehouden. Ten slotte heeft hij meerdere goederen van [slachtoffer 1] en zijn moeder vernield, onder andere door enkele goederen hard op de grond te gooien, maar ook door [slachtoffer 1] tegen een kastdeur te gooien.
De wijze waarop deze delicten zijn gepleegd tonen naar het oordeel van de rechtbank de problematiek van verdachte op het gebied van agressieregulatie en het feit dat verdachte zichzelf niet altijd onder controle heeft. Echter, uit het dossier blijkt ook dat verdachte nadien zeer goed weet wat hij fout heeft gedaan, hetgeen blijkt uit het feit dat [slachtoffer 1] niet de deur uit mocht zolang het letsel nog zichtbaar was, omdat verdachte nog in een proeftijd liep. De rechtbank acht de door verdachte gepleegde feiten, alsmede de manier waarop hij er vervolgens mee om is gegaan, zeer ernstig. Verdachte toont nauwelijks inzicht in zijn eigen handelen en heeft geen enkel berouw getoond jegens beide ex-vriendinnen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Slachtoffers van mishandeling en bedreiging lopen niet alleen pijn en letsel op, maar ervaren ook angst, zowel tijdens het plegen van het feit als daarna, hetgeen ook blijkt uit de aangiftes van beide ex-vriendinnen. Ook de moeder van verdachte blijkt bang voor hem te zijn, nu zij voor hem moest vluchten om de politie te bellen, terwijl hij spullen stukgooide.
De rechtbank houdt voorts rekening met het tijdsverloop, nu het onder 3. en 4. bewezen verklaarde reeds in 2015 is gepleegd, alsook met de cognitieve beperking van verdachte. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. en 3. bewezen verklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd.
en
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2017.

Voetnoten

1.EHRM 10 juli 2012, ECLI:NL:XX:2012:BX3071LJN BX3071 (Vidgen tegen Nederland).