ECLI:NL:RBAMS:2017:5552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
C/13/612154 / HA ZA 16-716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bancaire zorgplicht en aansprakelijkheid bij hypothecaire leningen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], schadevergoeding van ING Bank N.V. wegens vermeende schending van de zorgplicht bij het verstrekken van hypothecaire leningen. Eisers stelden dat ING hen niet had gewaarschuwd voor de risico's van de securitisatiepraktijk, die leidde tot een waardedaling van hun woningen. De rechtbank oordeelde dat eisers onvoldoende concrete stellingen hadden ingenomen over de reikwijdte van de zorgplicht van ING in hun specifieke situatie. De rechtbank benadrukte dat de inhoud van de zorgplicht niet in abstracto kan worden bepaald, maar afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Aangezien eisers niet voldoende feiten en omstandigheden hadden gesteld die hun vordering onderbouwden, werd de vordering afgewezen. De rechtbank veroordeelde eisers in de proceskosten aan de zijde van ING, die op € 1.749,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/612154 / HA ZA 16-716
Vonnis van 19 juli 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Eisers zullen gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [eisers gezamenlijk] en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd en gedaagde zal ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2017 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn gehuwd. [eiser sub 1] is werkzaam bij een financieel adviesbureau dat zich onder meer toelegt op het verstrekken van hypotheekadvies. [eisers gezamenlijk] heeft op 23 mei 2005 een hypothecaire geldlening afgesloten bij ING ten bedrage van € 410.000 en daarbij een recht van hypotheek aan ING verleend op de woning aan de [adres 1] .
2.2.
[eisers gezamenlijk] heeft op 18 juli 2007 een hypothecaire geldlening afgesloten bij ING ten bedrage van € 495.000,- en daarbij een recht van hypotheek aan ING verleend op de door [eisers gezamenlijk] nieuw aangekochte woning op het adres [adres 2] . Hij was toen ook nog eigenaar van de woning aan de [adres 1] .
2.3.
Bij het aangaan van voormelde hypothecaire geldleningen is [eiser sub 1] zelf als tussenpersoon opgetreden.
2.4.
In de loop van 2008 zijn er achterstanden ontstaan in de voldoening van de hypothecaire lasten door [eisers gezamenlijk] Op de woningen van [eisers gezamenlijk] is meervoudig beslag gelegd.
2.5.
Op 16 oktober 2013 is het woonhuis aan de [adres 2] bij openbare verkoop verkocht. De verkoopopbrengst bedroeg € 203.000,-.
2.6.
[eisers gezamenlijk] heeft de woning aan de [adres 1] op 27 november 2013 verkocht voor € 142.500,-.
2.7.
Bij brief van 17 maart 2014 heeft ING aan [eisers gezamenlijk] bericht dat hij in verband met de hypothecaire lening voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 1] een restschuld had van € 292.527,24 en ING verzocht dit bedrag vóór 31 maart 2014 te voldoen.
2.8.
Bij brief van eveneens 17 maart 2014 heeft ING aan [eisers gezamenlijk] bericht dat hij in verband met de hypothecaire geldlening voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 2] een restschuld had van € 333.802,92 en ING verzocht [eisers gezamenlijk] dit bedrag vóór 31 maart 2014 te voldoen

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert na wijziging van eis samengevat – te verklaren voor recht dat ING haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld althans toerekenbaar tekort is geschoten door handelen en/of nalaten als in de dagvaarding en de akte van [eisers gezamenlijk] van 20 april 2017 is omschreven en dat ING daarvoor aansprakelijk is voor de schade die [eisers gezamenlijk] hierdoor hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat, met veroordeling ING in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eisers gezamenlijk] kort gezegd het volgende. ING heeft haar precontractuele zorgplicht jegens [eisers gezamenlijk] geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld althans is zij toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van haar verplichtingen doordat zij voorafgaand aan het verstrekken van het hypothecair krediet aan [eisers gezamenlijk] heeft verzwegen dat de hypotheek onderdeel was van een op securitisatie gebaseerd macro-economisch verdienmodel. Het door de banken op de praktijk van securitisatie gebaseerde verdienmodel heeft ertoe geleid dat de huizenmarkt eerst werd opgepompt, zodat de getaxeerde waarde niet langer de ‘reële waarde’ was, en vervolgens instortte, wat de waardedaling van ook de woonhuizen van [eisers gezamenlijk] met zich bracht. ING had hem voor de bijbehorende risico’s moeten waarschuwen, zoals voor het feit dat banken zich tegen de grote risico’s van de securitisatiepraktijk hadden gewapend door de daarmee gemoeide kosten en verliezen door te berekenen aan de hypotheekgever, aldus [eisers gezamenlijk] , die stelt dat een vergoeding van ‘
punitive damages’ in dit geval op zijn plaats zou zijn.
3.3.
ING voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest concrete verwijt van [eisers gezamenlijk] aan ING betreft het niet waarschuwen in 2005 en 2007, bij het afsluiten van de hypothecaire leningen ten behoeve de aankoop van de woonhuizen aan [adres 1] en [adres 2] , voor de risico’s die het macro-economische verdienmodel van banken zoals ING met zich bracht, waaronder het risico dat de getaxeerde waarde niet de reële waarde van de woningen weerspiegelde. Uit de verklaringen ter comparitie van de raadsman van [eisers gezamenlijk] wordt afgeleid dat het verwijt van [eisers gezamenlijk] uitdrukkelijk
nietinhoudt dat ING in het kader van de kredietverstrekking heeft verzuimd voldoende en adequaat onderzoek te doen naar de financiële positie en verdiencapaciteit van [eisers gezamenlijk] en/of naar de vraag of hij wel in staat was de daarmee gemoeide maandlasten te (blijven) dragen (in de woorden van de raadsman: of bij de kredietverlening wel de juiste “cijfers” zijn toegepast) en evenmin dat ING in dat kader onvoldoende voor eventuele overkrediteringsrisico’s zou hebben gewaarschuwd.
4.2.
Aan de orde is de vraag of ING haar zorgplicht heeft geschonden door niet te waarschuwen voor de risico’s die de door ING gehanteerde securitisatiepraktijk met zich bracht, zoals bijvoorbeeld een opgepompte huizenmarkt die uiteindelijk een daling van de huizenprijzen tot gevolg had. ING heeft bestreden dat zij [eisers gezamenlijk] daarvoor had moeten waarschuwen en dat er een causaal verband is tussen het securitiseren van hypotheekleningen, het niet waarschuwen daarvoor en de restschuld van [eisers gezamenlijk]
4.3.
Terecht is niet in geschil dat op professionele financiële dienstverleners als ING tegenover particulieren een zorgplicht rust die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s. Die zorgplicht beheerst ook de precontractuele relatie met potentiële cliënten. Naar bestendige rechtspraak wordt de inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht bepaald aan de hand van de specifieke omstandigheden van het concrete geval, waaronder de aard van de betrokken rechtsverhouding, de aan het desbetreffende product en/of dienst verbonden risico’s, de eventuele deskundigheid en ervaring van de cliënt en diens inkomens- en vermogenspositie (vgl. HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2536).
4.4.
Dit uitgangspunt brengt mee dat de inhoud van een bancaire zorgplicht nooit
in abstractokan worden bepaald, bijvoorbeeld aan de hand van de zaak overstijgende macro-economische inzichten. Een beroep op een zorgplicht kan alléén slagen indien daartoe concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die betrekking hebben op de relevante rechtsverhouding, de bij de betrokken cliënt aanwezige deskundigheid en diens financiële positie.
4.5.
[eisers gezamenlijk] heeft een uitvoerig betoog gehouden ter adstructie van de aan zijn vordering ten grondslag gelegde zorgplichtschending. Dit betoog heeft echter, zoals zijn raadsman ter comparitie heeft bevestigd, uitsluitend betrekking op de rol die ING volgens hem heeft gespeeld bij het ontstaan van de kredietcrisis en de gevolgen daarvan voor de waarde(daling) van de twee woningen van [eisers gezamenlijk] Over de specifieke kenmerken van zijn rechtsverhouding met ING, de aan de hypotheekleningen verbonden risico’s, de bij [eisers gezamenlijk] aanwezige kennis en ervaring, zijn inkomens- en vermogensposities en de betekenis van dat alles heeft [eisers gezamenlijk] vrijwel niets gesteld. Evenmin heeft [eisers gezamenlijk] vervolgens, op basis daarvan, concrete stellingen ingenomen over de reikwijdte van de volgens hem in dit specifieke geval op ING rustende informatie-, waarschuwings- en/of onderzoeksplicht (omdat, volgens zijn raadsman, de vordering niet gebaseerd is op daaraan te ontlenen argumenten).
4.6.
In het licht van het in 4.3 weergegeven uitgangspunt maakt dit echter dat [eisers gezamenlijk] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat ING haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden.
4.7.
[eisers gezamenlijk] heeft bij dagvaarding nog de stellingen ingenomen dat sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW en dat de tekortkomingen bovendien niet aan [eisers gezamenlijk] zouden kunnen worden toegerekend. Het beroep op onvoorziene omstandigheden kan echter geen tekortkoming of onrechtmatig handelen aan de zijde van ING opleveren. Deze grondslag kan de gewijzigde vordering van [eisers gezamenlijk] , die na die wijziging niet langer strekt tot ontbinding of wijziging van de overeenkomst, dus niet dragen en wordt daarom onbesproken gelaten. Ditzelfde geldt voor de stelling van [eisers gezamenlijk] dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Ook deze stelling kan geen grond vormen voor de onderhavige vordering, die immers is gestoeld op een zorgplichtschending aan de zijde van ING.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vordering zal worden afgewezen met veroordeling van [eisers gezamenlijk] in de proceskosten aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 619,00 voor griffierecht en € 1.139,00 (2,5 x tarief € 452,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.749,00,
5.3.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers gezamenlijk] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: EMH