5.4.1.Rechtmatigheid van de verstrekking
5.4.1.1 Verstrekte [naam] rechtmatig?
De rechtbank zette hiervoor in de inleiding het wettelijk kader rondom het verstrekken van politiegegevens uiteen. Op basis daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat de verstrekkingen door [naam] aan [naam B.V.] onrechtmatig waren.
[naam] kan als privépersoon of als vertegenwoordiger van [naam Stichting] op geen enkele manier rechtmatig politiegegevens hebben versterkt. De enige hoedanigheid van waaruit [naam] in de periode van 22 maart 2010 tot en met 11 september 2012 überhaupt rechtmatig politiegegevens kan hebben verstrekt, is die van politievolontair.
Uit het wettelijk kader volgt dat de politie onder omstandigheden politiegegevens mag verstrekken. Of een individuele politiemedewerker dat in een concreet geval mag doen, hangt af van de taken die die medewerker heeft. Voor [naam] geldt dat zij sinds haar vertrek bij [naam organisatie] nooit de taak heeft gehad om politiegegevens te verstrekken aan derden. Zij werkte niet bij BJZ en zij was ook niet om een andere reden door (het bevoegde gezag binnen) de politie aangesteld om politiegegevens aan derden te verstrekken. Vanuit de taken die [naam] had, was zij niet betrokken bij verkeersongevallen. Zij was dus op basis van een normale taakuitoefening ook niet bevoegd om politiegegevens aan [naam B.V.] te verstrekken.
Mogelijk kan gedacht worden dat [naam] rechtmatig politiegegevens mocht verstrekken, omdat zij daarvoor eerder was aangesteld door de politie. Die aanstelling was echter beperkt. [naam] was gedurende enkele maanden – voorafgaand aan de ten laste gelegde periode – bevoegd om politiegegevens van de politie aan [naam organisatie] te verstrekken, ten behoeve van de taakuitoefening van [naam organisatie] . Die aanstelling creëerde geen bevoegdheid om meer of andere politiegegevens te verstrekken dan [naam organisatie] nodig had. Ook creëerde dit geen bevoegdheid om politiegegevens aan anderen dan [naam organisatie] te verstrekken. Die aanstelling creëerde dus in het bijzonder geen bevoegdheid om politiegegevens aan [naam B.V.] of haar advocaten te verstrekken. Mogelijk kon en mocht [naam] als vrijwilliger van [naam organisatie] in die periode wel informatie verstrekken aan [naam B.V.] of haar advocaten, voor zover [naam organisatie] ten aanzien van cliënten van [naam B.V.] relevante informatie had, maar die positie kan geen grondslag bieden voor rechtstreekse verstrekkingen van politiegegevens aan [naam B.V.] vanaf 22 maart 2010, de dag waarop [naam] haar dienstverband bij [naam organisatie] beëindigde.
Nog los van het feit dat [naam] in het geheel niet bevoegd was om politiegegevens te verstrekken, verstrekte [naam] ook meer informatie aan [naam B.V.] dan [naam B.V.] nodig had voor het in rechte bijstaan van slachtoffers. Informatie die [naam B.V.] daarvoor niet nodig had, mocht [naam B.V.] niet ontvangen. Die informatie mocht [naam] ook daarom niet aan [naam B.V.] verstrekken.
De verdediging heeft uitvoerig stilgestaan bij de praktijk ten tijde van de ten laste gelegde periode (en voordien) en heeft betoogd dat [naam] niet meer gegevens heeft verstrekt dan vele anderen. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat in die tijd door vele verschillende betrokkenen meer gegevens werden verstrekt dan volgens de regels was toegestaan. Zij wijst daarbij op informatie die verstrekt is door de politie of door andere medewerkers van [naam organisatie] dan [naam] en heeft een en ander onderbouwd met een grote hoeveelheid bewijsstukken.
De rechtbank is van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of [naam] rechtmatig politiegegevens verstrekte, niet van belang is of anderen, bijvoorbeeld (andere) medewerkers van de politie of van [naam organisatie] meer informatie verstrekten dan zij volgens de regels mochten verstrekken. Uitgangspunt is immers dat [naam] in het geheel geen informatie meer mocht verstrekken sinds haar vertrek bij [naam organisatie] op 22 maart 2010, terwijl dat niet geldt voor de personen waarmee de verdediging wil vergelijken; zij waren uit hoofde van hun functie bij de politie en hun betrokkenheid bij bepaalde ongevallen of uit hoofde van hun functie bij [naam organisatie] in beginsel wel bevoegd te verstrekken en de onrechtmatigheid in die gevallen was hooguit gelegen in het feit dat die personen te veel gegevens verstrekten.
Als anderen rechtsgeldig politiegegevens mochten verstrekken maar wel eens te veel gegevens verstrekten, is daar niet uit af te leiden dat [naam] ook rechtsgeldig politiegegevens mocht verstrekken.
Conclusie: de verstrekkingen door [naam] waren onrechtmatig
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [naam] niet bevoegd was om de verstrekte politiegegevens aan de advocaten van [naam B.V.] te verstrekken.
5.4.1.2. In hoeverre wisten of hadden verdachte en [medeverdachte] moeten weten dat [naam] onrechtmatig verstrekte?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [naam] onrechtmatig politiegegevens verstrekte aan [naam B.V.] en haar advocaten, moet de vraag worden beantwoord in hoeverre verdachte en [medeverdachte] dat wisten of hadden moeten weten. Daarvoor is in de eerste plaats van belang welke wetenschap uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] afgeleid kan worden.
Verklaring verdachte
Verdachte kende volgens haar zeggen [naam] via [naam organisatie] en had in het verleden politiegegevens ontvangen van [naam] als medewerker van [naam organisatie] . Verdachte wist dat [naam] wegging bij [naam organisatie] , maar daardoor veranderde er volgens verdachte niets wat betreft het opvragen van informatie bij [naam] . Verdachte zegt niet geweten te hebben dat [naam] bij de politie werkte, maar zij heeft zich niet afgevraagd hoe [naam] dan aan politiegegevens kon komen nadat zij bij [naam organisatie] wegging. Verdachte kende de Wpg en de Aanwijzing inhoudelijk niet. Zij vindt dat zij de wet niet hoefde te kennen. Voor haar was voldoende dat zij wist waar zij de politiegegevens kon krijgen.
Verklaring [medeverdachte]
wist volgens zijn afgelegde verklaringen dat [naam] vrijwilliger bij de politie was. Hij had begrepen dat [naam] door de politie was aangesteld om politiegegevens aan [naam organisatie] te verstrekken. [medeverdachte] wist ook dat [naam] bij [naam organisatie] wegging, maar haar vertrek betekende volgens [naam] – zo zou zij [medeverdachte] hebben laten weten – niet dat er iets hoefde te veranderen in de informatieverstrekking. [medeverdachte] zegt de regelgeving over het verstrekken van politiegegevens niet te kennen en zich daarin niet te hebben verdiept.
Feitelijke gang van zaken
Naast de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] kan de wetenschap van de verdachten ook afgeleid worden uit de feitelijke gang van zaken rondom het opvragen van politiegegevens bij [naam] . Van die feitelijke gang van zaken is het volgende gebleken.
Zowel verdachte als [medeverdachte] waren bekend met de gebruikelijke bronnen voor politiegegevens: BJZ, SPV en het Openbaar Ministerie. Toch vroegen zij voornamelijk politiegegevens op bij [naam] . Zij vroegen die politiegegevens niet schriftelijk op bij genoemde aangewezen bronnen voor politiegegevens, maar meestal benaderden zij [naam] op haar privételefoon of haar privé-e-mailadres. [naam] verstuurde de politiegegevens ook niet per post of via een fax of e-mailadres van de politie, maar zij bracht de uitgeprinte informatie in persoon langs op het kantoor van [naam B.V.] . [naam] maakte in geen enkel geval gebruik van de politie-fax voor het verstrekken van politiegegevens aan [naam B.V.] en haar politie-e-mailaccount heeft zij slechts hoogst zelden in dit verband gebruikt, alleen om de op haar privémail ontvangen informatieverzoeken naar haar politiemailadres door te sturen.
De stukken die [naam] verstrekte, verschilden ook wat betreft de vorm en omvang van de stukken die SPV en andere politieambtenaren verstrekten. Zo verstrekte [naam] ongetekende processen-verbaal. Ook verstrekte [naam] alle informatie die zij kon vinden over een verkeersongeval. Zij selecteerde daarbij niet maar printte gewoon alles uit, zoals [naam] zelf ook heeft verklaard. [naam] verstrekte daarmee ook politiegegevens waarvan het voor de advocaten duidelijk moet zijn geweest dat zij die niet nodig hadden voor hun werkzaamheden. Dat is van belang, omdat aan benadeelden en hun advocaten alleen politiegegevens verstrekt mogen worden, voor zover zij die nodig hebben om in rechte voor de belangen van de benadeelde op te komen.
De verstrekkingen door [naam] verschilden duidelijk van de verstrekkingen door politiemedewerkers van de wijkteams. Die politiemedewerkers waren vanuit hun functie en taak betrokken bij een verkeersongeval en hadden daarom bijzondere kennis van de specifieke zaak waarin zij gegevens verstrekten. Verdachte en [medeverdachte] vroegen de gegevens echter op bij een ogenschijnlijk willekeurige medewerker ( [naam] ) die vanuit haar functie in het geheel niet betrokken was bij verkeersongevallen, laat staan het concrete ongeval waarover zij informatie opvroegen.
Voor zover de verdachten meenden dat [naam] de politiegegevens verstrekte vanuit [naam Stichting] is het volgende van belang. Het enkel oprichten van een slachtofferstichting betekent niet dat die stichting ook zonder meer bevoegd is om politiegegevens te ontvangen, laat staan verder te verspreiden. Daar komt bij dat [naam] geen informatie verstrekte met betrekking tot slachtoffers die door [naam Stichting] werden bijgestaan of in het verleden werden bijgestaan. Integendeel, [naam] verstrekte juist informatie aan [naam B.V.] over cliënten van [naam B.V.] , waar [naam Stichting] geen enkele betrokkenheid bij had (gehad).
Conclusie
Het voorgaande laat zien dat voor zowel verdachte als [medeverdachte] sprake was van een groot aantal aanwijzingen dat de verstrekkingen van [naam] aan [naam B.V.] onrechtmatig waren. Gelet op die aanwijzingen hadden verdachte en [medeverdachte] in ieder geval moeten vermoeden dat [naam] haar ambtsgeheim schond door onrechtmatig politiegegevens te verstrekken. Dat was voor verdachte en [medeverdachte] echter geen reden om geen politiegegevens meer op te vragen bij [naam] . Zij bleven die informatie opvragen, zonder zich te verdiepen in de geldende regelgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden verdachte en [medeverdachte] zich in de gegeven situatie wel moeten verdiepen in de geldende regelgeving. Daarvoor is allereerst van belang dat zij zich – ook zonder specifiek onderzoek naar de regelgeving – gerealiseerd moeten hebben dat de politiegegevens die [naam] aan hen verstrekte, vertrouwelijke informatie betrof. Zij hadden zich ook moeten realiseren dat die gegevens niet vrij verstrekt mochten worden, maar dat daar regels voor gelden. Door dan toch politiegegevens op te vragen zonder te onderzoeken of de verstrekkingen daarvan rechtmatig zijn, wordt de kans aanvaard dat die verstrekkingen onrechtmatig zijn. Gezien de aanwijzingen dat sprake was van onrechtmatige verstrekkingen, was de kans dat die verstrekkingen onrechtmatig waren aanmerkelijk. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] in elk geval voorwaardelijk opzet hadden op de onrechtmatigheid van de verstrekkingen door [naam] en het door [naam] schenden van haar ambtsgeheim.
5.4.2.Feit 1
5.4.2.1. Was sprake van omkoping (feit 1 primair)?
De rechtbank stelde hiervoor vast dat [naam] politiegegevens aan [naam B.V.] en haar advocaten verstrekte en dat die verstrekkingen onrechtmatig waren. De rechtbank stelde ook vast dat verdachte in elk geval moest vermoeden dat die verstrekkingen onrechtmatig waren. Tot slot stelde de rechtbank vast dat [naam B.V.] en haar medewerkers betalingen en werkzaamheden verrichtten ten behoeve van [naam] , [naam Stichting] en [naam eenmansbedrijf] .
Op basis van alleen deze vaststellingen kan nog niet worden bewezen dat [naam B.V.] en/of verdachte zich hebben schuldig gemaakt aan omkoping. Daarvoor is vereist dat [naam B.V.] en haar medewerkers die betalingen en werkzaamheden verrichtten om (uiteindelijk) [naam] te (blijven) bewegen om onrechtmatig politiegegevens aan [naam B.V.] en haar advocaten te verstrekken.
De betalingen en werkzaamheden die zijn verricht, zijn te onderscheiden in drie categorieën. Het gaat om betalingen aan [naam eenmansbedrijf] (5e gedachtestreepje op de tenlastelegging), de betaling van 86 facturen aan [naam Stichting] (4e gedachte streepje) en de betalingen en werkzaamheden ten behoeve van [naam Stichting] (de overige gedachtestreepjes). De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat ten aanzien van geen van die categorieën vastgesteld kan worden dat die betalingen en werkzaamheden werden verricht om [naam] te bewegen politiegegevens te (blijven) verstrekken. Daarvoor is het volgende van belang.
Betalingen aan [naam eenmansbedrijf]
Tegenover de betalingen van [naam B.V.] aan [naam eenmansbedrijf] staan feitelijk uitgevoerde werkzaamheden, namelijk het verlenen van taxidiensten aan verdachte. Dat wijst erop dat sprake is van een zakelijke transactie. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat die betalingen daarnaast tevens tot doel hadden om ervoor te zorgen dat [naam B.V.] ook in de toekomst politiegegevens van [naam] zou ontvangen. De betalingen zijn daarom niet aan te merken als giften in de zin van de omkopingsbepalingen.
Betalingen en werkzaamheden [naam Stichting]
Volgens [naam partner] ondersteunde [naam B.V.] de oprichting van [naam Stichting] op een commerciële basis. De werkzaamheden die vanuit [naam B.V.] zijn verricht wijken echter af van een gebruikelijk te achten, zakelijke, dienstverlening door een advocatenkantoor. Medewerkers van [naam B.V.] verrichtten juridische werkzaamheden ten behoeve van de oprichting van [naam Stichting] , maar daarnaast ook aanzienlijke werkzaamheden ten behoeve van het op gang krijgen van de stichting, zoals het maken van teksten voor folders en een persbericht, het aanvragen van de ANBI-status en het aanvragen van subsidies. Veel van die laatste werkzaamheden waren niet-juridisch van aard. Medewerkers van de letselschadeafdeling van [naam B.V.] verrichtten de meeste van die werkzaamheden, terwijl het dossier met betrekking tot de oprichting van [naam Stichting] zelf op naam stond van [naam partner] , die zich niet bezighield met letselschadezaken.
Ook is vastgesteld dat [naam B.V.] een aantal betalingen ten behoeve van [naam Stichting] verrichtte. Een deel van die betalingen is aan te merken als traditionele verschotten in het kader van de oprichting van de stichting. Een groter deel van het totaalbedrag had echter betrekking op niet-juridische ondersteuning, zoals de kosten voor de reclamefolders en de website. Het is daarbij zeer opmerkelijk dat [naam B.V.] een deel van die betalingen niet zo zeer voorschoot, maar dat [naam B.V.] kosten vergoedde aan [naam Stichting] / [naam] die [naam Stichting] / [naam] eerst zelf had betaald.
[naam B.V.] stelde met betrekking tot die verrichte betalingen wel een declaratie op, maar ook als er met de verdediging vanuit wordt gegaan dat die declaratie begin 2012 is opgemaakt en dat deze in de administratie van [naam B.V.] was opgenomen, kan uit het dossier niet worden afgeleid dat [naam B.V.] die declaratie ook daadwerkelijk aan [naam Stichting] / [naam] heeft verzonden. Het feit dat de declaratie niet bij [naam Stichting] / [naam] is aangetroffen, terwijl [naam] de administratie van [naam Stichting] zeer goed had geordend, wijst er eerder op dat dit niet het geval is geweest. Ook blijkt niet dat [naam B.V.] activiteiten ondernam die ertoe moesten leiden dat [naam Stichting] de declaratie daadwerkelijk zou betalen. In elk geval betaalden [naam Stichting] of [naam] de declaratie niet. Dit leidt tot de vaststelling dat [naam B.V.] [naam Stichting] op een niet-zakelijke wijze steunde.
Daarmee komt de rechtbank bij de vraag met welk doel [naam B.V.] [naam Stichting] steunde.
Het standpunt van de officier van justitie is – zoals hiervoor al verkort uiteengezet – dat de steun van [naam Stichting] in wezen steun was aan [naam] en dat deze steun, in combinatie met – kort gezegd – het onderhouden van amicale banden tussen de advocaten van [naam B.V.] en [naam] , geen ander doel kan hebben gehad dan een financiële en emotionele afhankelijkheid van [naam] te doen ontstaan richting de medewerkers van [naam B.V.] met als gevolg dat er een voorkeursrelatie ontstond en werd onderhouden. Die voorkeursrelatie zorgde ervoor dat [naam B.V.] op aanvraag snel en (te) ruim politiegegevens kon verkrijgen en dat [naam] in de toekomst (via [naam Stichting] ) slachtoffers van verkeersongevallen als cliënten naar [naam B.V.] zou doorverwijzen.
Ten aanzien van de beantwoording van de vraag met welk doel [naam B.V.] [naam Stichting] steunde, stelt de rechtbank voorop dat [naam] met [naam Stichting] een alternatief voor [naam organisatie] wilde oprichten van waaruit zij slachtoffers kon bijstaan. Die (potentiële) cliënten wilde [naam] bereiken door contacten met de politie in te zetten en door bijvoorbeeld folders van haar stichting te verspreiden op politiebureaus en in ziekenhuizen. [naam] verrichtte ook werkzaamheden om die doelstelling te verwezenlijken. De door [naam B.V.] verrichte betalingen en werkzaamheden hielden eveneens grotendeels verband met activiteiten die gericht waren op het vergroten van de (naams)bekendheid van [naam Stichting] , en in het verlengde daarvan, het (op termijn) verkrijgen van cliënten voor [naam Stichting] . Het is tegen deze achtergrond goed mogelijk dat [naam B.V.] [naam] hielp met [naam Stichting] in de hoop of met als doel, zoals de officier van justitie ook heeft betoogd, om in de toekomst via [naam Stichting] nieuwe cliënten te krijgen.
Wanneer een advocatenkantoor om die reden een slachtofferorganisatie steunt, kunnen daar vraagtekens bij gezet worden. Dit verklaart waarschijnlijk ook waarom [naam B.V.] niet wilde dat haar betrokkenheid bij [naam Stichting] bekend zou worden, in welke context ook het woord ‘belangenverstrengeling’ is gebruikt in (onder meer) de correspondentie met betrekking tot de door medewerkers van [naam B.V.] uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van [naam Stichting] .
Voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten is echter niet van belang of [naam B.V.] [naam Stichting] mocht ondersteunen in de hoop via [naam Stichting] in de toekomst cliënten doorverwezen te krijgen. Daarvoor is alleen van belang of de gegeven steun tot doel had dat door de ambtenaar [naam] onrechtmatig politiegegevens werden gedeeld. Gezien de genoemde mogelijke andere doelstelling van het ondersteunen van [naam Stichting] kan niet als reële mogelijkheid worden uitgesloten dat met de steun enkel dát doel beoogd werd en niet (ook) om [naam] te bewegen door te gaan met het verstrekken van politiegegevens.
Hier komt bij dat [naam] aanvankelijk als vrijwilliger van [naam organisatie] politiegegevens aan [naam B.V.] verstrekte en dat daar volgens haar, na haar vertrek bij [naam organisatie] , niets in hoefde te veranderen. Feitelijk is [naam] ook doorgegaan met het verstrekken van politiegegevens. Dat deed zij ook in de periode tussen haar vertrek bij [naam organisatie] en de oprichting van [naam Stichting] . Aan die verstrekkingen lagen geen afspraken ten grondslag, waarin [naam B.V.] [naam] betalingen of diensten in het vooruitzicht stelde. Het is aannemelijk dat [naam] in haar gedrevenheid voor slachtoffers op vrijwillige basis politiegegevens gaf aan de advocaten van [naam B.V.] die de slachtoffers in een letselschadeprocedure bijstonden. [naam] verlangde daarvoor geen vergoeding of tegenprestatie van [naam B.V.] . Om die reden is het ook aannemelijk dat [naam] in de toekomst politiegegevens zou zijn blijven verstrekken, los van de vraag of [naam B.V.] haar daarvoor een vergoeding of tegenprestatie zou geven.
Onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat [naam] door de betalingen en werkzaamheden van [naam B.V.] ten behoeve van [naam Stichting] is bewogen tot het verstrekken van politiegegevens en dat [naam B.V.] die betalingen en werkzaamheden ook met dat oogmerk verrichtte. Er bestaat – kort gezegd – onvoldoende causaal verband tussen de hulp vanuit [naam B.V.] aan [naam Stichting] en de door [naam] aan [naam B.V.] geleverde politiegegevens. Dat causale verband ontbreekt in beide richtingen. De ontvangen politiegegevens waren niet de reden dat [naam B.V.] [naam Stichting] hielp en de hulp van [naam B.V.] was voor [naam] niet de reden om politiegegevens aan [naam B.V.] te verstrekken.
86 facturen van [naam Stichting]
In december 2011 en januari 2012 werden door [naam B.V.] in totaal 86 facturen van [naam Stichting] betaald. Die facturen hebben betrekking op dossiers waarin [naam] politiegegevens aan de advocaten van [naam B.V.] verstrekte in de jaren 2010 en 2011. Daarmee lijkt sprake van een duidelijk verband tussen de verstrekkingen en de betalingen.
De wijze waarop de lijst van 86 dossiers waarin is gefactureerd tot stand is gekomen, vormt daarvoor echter een sterke contra-indicatie. De betrokken advocaten gingen eind 2011 hun letselschadedossiers door om te kijken in welke zaken [naam] informatie aan hen had verstrekt en die resultaten dienden als basis voor de facturen. Wanneer voorafgaand aan de verstrekkingen het doel al was dat daarvoor betaald zou worden, dan zou ten tijde van de verstrekkingen door de advocaten, of in elk geval door [naam] , geregistreerd zijn welke verstrekkingen plaatsvonden. Het is dan ook niet aannemelijk dat [naam] de politiegegevens in deze 86 zaken heeft verstrekt, omdat zij daarvoor een vergoeding zou ontvangen. Ook is niet gebleken dat [naam] eind 2011 wilde stoppen met het verstrekken van politiegegevens, zodat deze betalingen nodig waren om [naam] te bewegen ook in de toekomst politiegegevens te verstrekken.
Tegen deze achtergrond is de verklaring van [medeverdachte] hierover van belang. Die houdt in dat hij aan [naam] voorstelde om [naam B.V.] te laten betalen voor de geleverde informatie, zodat [naam] niet meer in de avonduren hoefde schoon te maken om de kosten van [naam Stichting] te kunnen betalen. Die verklaring past bij de hiervoor beschreven reële mogelijkheid dat [naam B.V.] betalingen en werkzaamheden verrichtte ten behoeve van [naam Stichting] , zodat [naam B.V.] in de toekomst via [naam Stichting] mogelijk nieuwe cliënten zou kunnen krijgen. Die mogelijkheid zou wegvallen wanneer [naam Stichting] het hoofd financieel niet boven water kon houden.
Onder deze omstandigheden kan ook niet worden bewezen dat [naam] door de betaling van de 86 facturen is bewogen tot het verstrekken van politiegegevens en dat [naam B.V.] die betalingen ook met dat oogmerk verrichtte.
Verklaringen [naam]
Uit onderdelen van de verklaringen van [naam] zou afgeleid kunnen worden dat [naam B.V.] wel bewoog tot het verstrekken van politiegegevens door de steun aan [naam Stichting] en de betalingen aan [naam eenmansbedrijf] . Bij het trekken van conclusies uit de verklaringen van [naam] moet echter voorzichtig te werk worden gegaan. Het lijkt er vooral op dat zij achteraf, en tegen de achtergrond van haar inverzekeringstelling en de diverse verhoren in korte tijd, de motieven en intenties vanuit [naam B.V.] in twijfel is gaan trekken. Daarbij lijkt ook mee te spelen dat [naam] als gevolg van haar aanhouding is gaan nadenken over wat er allemaal gebeurd is. Op basis van de verklaringen van [naam] kan niet worden vastgesteld dat zij, voorafgaand aan haar aanhouding, zelf dacht dat [naam B.V.] [naam Stichting] steunde en [naam eenmansbedrijf] betaalde om te zorgen dat zij politiegegevens zou (blijven) leveren. Dat maakt dat de verklaringen van [naam] onvoldoende aanknopingspunten bieden om toch wel tot een bewezenverklaring van omkoping te komen.
Conclusie: er is geen sprake van omkoping
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de ten laste gelegde betalingen en diensten door [naam B.V.] niet zijn verricht met het oogmerk om [naam] te bewegen om aan [naam B.V.] en haar advocaten politiegegevens te verstrekken. Daarom zal verdachte van feit 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, worden vrijgesproken.
5.4.2.2. Werd het ambtsgeheim van [naam] geschonden (feit 1 subsidiair)?
Schenden van het ambtsgeheim
De rechtbank stelde hiervoor vast dat [naam] de politiegegevens onrechtmatig verstrekte aan [naam B.V.] en haar advocaten. Zij moest op grond van de Wpg deze informatie geheim houden. Ook behoorde het verstrekken van politiegegevens niet tot haar taak. Doordat zij deze informatie wel verstrekte, schond zij haar ambtsgeheim. De rechtbank stelde hiervoor ook vast dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de verstrekkingen door [naam] onrechtmatig waren. Dit gold in de gegeven omstandigheden voor [naam] evenzeer, te meer nu zij bij haar indiensttreding op 31 juli 2008 onder meer een geheimhoudingsverklaring had ondertekend. Dat brengt de rechtbank bij de vraag in hoeverre verdachte als feitelijk leidinggever van [naam B.V.] dan wel als medepleger zich aan het schenden van het ambtsgeheim van [naam] heeft schuldig gemaakt.
Medeplegen door [naam B.V.] (eerste cumulatief/alternatief)
De rechtspersoon [naam B.V.] kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt als strafbare gedragingen redelijkerwijs aan [naam B.V.] kunnen worden toegerekend. Wanneer sprake is van een gedraging die wordt verricht in de sfeer van de rechtspersoon, kan die in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De advocaten van [naam B.V.] verzochten [naam] structureel om gegevens te verstrekken die [naam] niet mocht verstrekken. [naam] zocht deze gegevens op in de systemen en vervolgens namen de advocaten van [naam B.V.] deze gegevens in ontvangst. Onder die omstandigheden is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de advocaten van [naam B.V.] en [naam] bij het schenden van het ambtsgeheim van [naam] . [naam] schond haar ambtsgeheim immers op verzoek en ten behoeve van advocaten van [naam B.V.] .
De relevante gedraging voor het medeplegen van het schenden van het ambtsgeheim van [naam] is het opvragen van politiegegevens bij [naam] . Binnen de letselschadeafdeling van [naam B.V.] was het staande praktijk om politiegegevens op te vragen bij [naam] . Dit werd door de partners, medewerkers en advocaat-stagiairs gedaan. Daarmee is sprake van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon die in redelijkheid aan [naam B.V.] kan worden toegerekend.
Dit betekent dat [naam B.V.] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het schenden van het ambtsgeheim van [naam] .
Feitelijk leidinggeven door verdachte aan het medeplegen van [naam B.V.]
Nu is vastgesteld dat [naam B.V.] een strafbaar feit heeft begaan, komt de rechtbank toe aan het beantwoorden van de vraag of verdachte als feitelijk leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte was degene die de letselschadepraktijk van eerst [naam kantoor] en later [naam B.V.] opstartte. Zij hield zich gedurende de ten laste gelegde periode (vrijwel) uitsluitend bezig met letselschadezaken. Zij was de patroon van [medeverdachte] en leerde hem het vak van letselschadeadvocaat. De andere advocaten van [naam B.V.] die zich met letselschadezaken bezighielden, leerden het vak weer van verdachte en [medeverdachte] . Dat had ook betrekking op het opvragen van politiegegevens bij [naam] . Verdachte wist ook dat [naam] op enig moment in 2010 was vertrokken bij [naam organisatie] . Gedurende de gehele ten laste gelegde periode was verdachte als partner van [naam B.V.] verantwoordelijk voor de letselschadeafdeling binnen het kantoor. Zij gaf hier samen met [medeverdachte] , die vanaf 1 januari 2011 ook partner werd, leiding aan.
Vanuit haar positie binnen de letselschadeafdeling van [naam B.V.] was verdachte in staat en bevoegd om wijzigingen in het werkproces te initiëren of zelfs op te leggen. Zeker omdat verdachte zelf andere medewerkers een werkproces (politiegegevens opvragen bij [naam] ) aanleerde dat inmiddels was achterhaald, was zij ook redelijkerwijs gehouden dat te doen.
Verdachte betwist dat zij wist dat deze gewijzigde situatie van invloed moest zijn op de bevoegdheden van [naam] om politiegegevens te verstrekken. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vertrek van [naam] bij [naam organisatie] daarop wel van invloed was. Van verdachte mag dan ook verwacht worden dat zij ten behoeve van haar eigen zaken en die van haar medewerkers had onderzocht of liet onderzoeken of de verstrekkingen van [naam] rechtmatig bleven na haar vertrek bij [naam organisatie] . Nu verdachte dit in het geheel heeft nagelaten, waardoor de bij [naam B.V.] gangbare praktijk van opvragen van gegevens bij [naam] werd voortgezet, kan zij als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor het door [naam B.V.] gepleegde strafbare feit.
Medeplegen door verdachte (tweede cumulatief/alternatief)
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat het tweede cumulatief/alternatief van feit 1 subsidiair betrekking heeft op die zaken waarin verdachte zelf – al dan niet samen met anderen van [naam B.V.] – gegevens bij [naam] heeft opgevraagd. Daarmee ziet de verdenking van het tweede cumulatief/alternatief op een kleiner aantal zaken dan de verdenking van het eerste cumulatief/alternatief. Het eerste cumulatief/alternatief gaat immers over alle gegevens die door een of meer van de medewerkers van [naam B.V.] bij [naam] zijn opgevraagd, dus ook de gevallen waarbij verdachte zelf bij het opvragen van die gegevens geen directe betrokkenheid had.
De rechtbank stelt vast dat in de ten laste gelegde periode in twee dossiers die in behandeling waren bij verdachte, door [naam] politiegegevens zijn verstrekt. Verdachte vroeg die gegevens bij [naam] op en nam die van [naam] in ontvangst. Dit terwijl – zoals hiervoor is vastgesteld – verdachte de aanmerkelijke kans aanvaardde dat sprake was van een onrechtmatige verstrekking. Ten aanzien van de andere zaken waarin medewerkers van [naam B.V.] gegevens bij [naam] opvroegen, kan niet vastgesteld worden dat verdachte bij het opvragen direct betrokken was. Van medeplegen is in die zaken geen sprake.
Conclusie: er is sprake van het schenden van een ambtsgeheim
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het schenden van het ambtsgeheim van [naam] . Als feitelijk leidinggever van [naam B.V.] gaat het om vertrouwelijke documenten die betrekking hebben op 135 zaken van [naam B.V.] . Als medepleger gaat het om vertrouwelijke documenten die betrekking hebben op twee zaken van verdachte.