4.3.Het oordeel van de rechtbank
Zaak A: feit 1 inbraak bedrijfspand [adres bedrijfspand]
Op 16 januari 2013 heeft [naam 1] , mede namens Stadsdeel West en Stichting Combiwel, aangifte gedaan van diefstal van computers uit het activiteitencentrum “ [naam activiteitencentrum] ”. In de aangifte verklaart hij dat er bij lokaal 5 een raam was ingeslagen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat bij het sporenonderzoek op het schuin naar boven stekende veiligheidsglas een bruikbaar dactyloscopisch spoor is aangetroffen. Voorts volgt uit dactyloscopisch onderzoek dat het aangetroffen spoor, te weten een handpalmspoor, van verdachte afkomstig is. Anders dan de raadsman heeft bepleit is er naar het oordeel van de rechtbank gelet op de locatie van het aangetroffen spoor weldegelijk sprake van een delict gerelateerd spoor. Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode wekelijks in het pand aanwezig was voor huiswerkbegeleiding. Waar dit eenvoudig mogelijk was, heeft hij echter nagelaten om deze alternatieve lezing te onderbouwen. Nog los daarvan is de omstandigheid dat hij vaak in het pand kwam (wat verdachte dus niet heeft onderbouwd) geen verklaring voor het feit dat zijn handpalmspoor nou juist op die plek is aangetroffen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte wat onder 1 in zaak A ten laste is gelegd heeft begaan.
Zaak A: feit 2 inbraak woning Zaandam
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte het onder 2 in zaak A ten laste gelegde feit heeft begaan.
Zaak B: feit 1 diefstal dan wel heling van een Seat
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – de diefstal niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde heling te komen, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto door misdrijf was verkregen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte wist dat de auto gestolen was. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de Seat van diefstal afkomstig was. De rechtbank neemt bij haar beoordeling de volgende omstandigheden in acht. Verdachte komt eerst ter terechtzitting – nadat hij zich eerder op zijn zwijgrecht heeft beroepen – met de verklaring dat hij de auto heeft geleend van een vriend en dat achteraf pas bleek dat deze was gestolen. Verdachte wil niet zeggen wie die vriend is en waar hij woont. Zijn verklaring kan dan ook niet worden gecontroleerd. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn vriend hem heeft gezegd dat de autopapieren zich onder het klepje achter de voorruit bevonden. Het lag op de weg van verdachte om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het bezit van de auto. Verdachte had de autopapieren kunnen en moeten controleren alvorens hij in de auto ging rijden. Verdachte heeft door dit na te laten niet aan deze redelijke onderzoeksplicht voldaan. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat verdachte is weggerend toen hij de verbalisanten zag, de auto daarbij onbeheerd achterlatend.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dan ook dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was.
Zaak B: feiten 2 en 3: belediging verbalisanten [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2]
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Zaak B: feit 4: bedreiging verbalisant [naam ambtenaar 2]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [naam ambtenaar 2] heeft bedreigd door hem de woorden zoals neergelegd in de tenlastelegging toe te voegen. De aangifte van [naam ambtenaar 2] wordt ondersteund door de bevindingen van de overige aanwezige verbalisanten. Het standpunt van de raadsman dat bij [naam ambtenaar 2] door de woorden van verdachte geen redelijke vrees is opgewekt volgt de rechtbank niet. Immers heeft [naam ambtenaar 2] verklaard dat hij zich bedreigd voelde. Verdachte heeft gedreigd hem in de toekomst op straat, dus buiten de bescherming van het politiebureau, iets aan te doen. De rechtbank is van oordeel dat de woorden ook in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.
Zaak B: feit 5: mishandeling [naam ambtenaar 2]
De rechtbank acht de mishandeling niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat hoofdagent [naam ambtenaar 2] aangifte heeft gedaan van – onder andere – mishandeling door verdachte. Hij heeft verklaard dat verdachte met zijn vuist tegen zijn linkerwang aan heeft geslagen en dat hij daarbij een hevige pijn voelde in zijn linker bovenwang. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam ambtenaar 2] niet heeft geslagen. Uit het dossier volgt voorts dat op de beelden van het “incident” tussen verdachte en verbalisanten [naam ambtenaar 2] en [naam ambtenaar 1] geen vuistslag wordt waargenomen. Wel wordt op de beelden gezien dat verdachte zijn arm ter hoogte van het hoofd van [naam ambtenaar 2] houdt. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [naam ambtenaar 2] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, nu er geen andere bewijsmiddelen zijn die zijn aangifte ondersteunen. Ook de andere aanwezig verbalisant [naam ambtenaar 1] verklaart in haar aangifte niets over een vuistslag in de richting van [naam ambtenaar 2] . Er was sprake van een worsteling, waarbij wellicht aangever iets heeft gevoeld maar daarmee staat onvoldoende vast of daadwerkelijk door verdachte een klap of iets dergelijks is uitgedeeld. Een en ander leidt tot het oordeel dat wat aan verdachte wordt verweten niet wettig is bewezen en hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Zaak C: feit 1: wederspannigheid
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen wat onder 1 in zaak C ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Zaak C: feit 2: belediging verbalisant [naam ambtenaar 4]
Op grond van de bewijsmiddelen, een door twee verbalisanten ambtsedig opgemaakt proces-verbaal, acht de rechtbank bewezen dat verdachte verbalisant [naam ambtenaar 4] heeft beledigd door hem de woorden zoals neergelegd in de tenlastelegging toe te voegen.