4.3.1Zaak A
Op 12 maart 2014 zijn de woningen aan de [adres] te [plaats] en de [straat] te [plaats] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is er in de laatstgenoemde woning een luchtdrukpistool aangetroffen in een kamer van de woning die verdachte ter terechtzitting heeft aangeduid als ‘de rommelkamer’. In de woning aan de [adres] zijn er drie patronen aangetroffen in een latexhandschoen in de jaszak van verdachte. Verdachte erkent dat deze patronen van hem zijn, hij ontkent daarentegen het luchtdrukpistool voorhanden te hebben gehad en heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn neefje of zoontje het pistool misschien in de rommelkamer heeft neergelegd. Ook heeft hij in dit verband verklaard dat er veel mensen bij hem over de vloer komen.
De rechtbank acht de in zaak A ten laste gelegde feiten bewezen en grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en onderstaande overwegingen. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring ter zake van het ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie dient te worden vastgesteld dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het wapen of de munitie.
Aan die voorwaarde zal veelal zijn voldaan indien het wapen is aangetroffen op een plaats waartoe de verdachte vrijwel exclusief toegang had. Behoudens contra-indicaties wordt een bewoner geacht te weten wat er zich in diens woning bevindt. Dat geldt te meer voor gedeelten van een woning die bij uitstek privé zijn, zoals een slaapkamer.
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van het luchtdrukpistool. Het luchtdrukpistool is gevonden in een tas op een kamer die is aangeduid als rommelkamer. Vast staat dat verdachte samen met zijn oma woonachtig was in deze woning. Uitsluitend verdachte en zijn oma hadden zelfstandig en vrijelijk toegang tot de woning en de ruimte waarin de goederen zijn aangetroffen. Aannemelijk is dat die ruimte ook door verdachte werd gebruikt. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat de oma van verdachte het wapen in de woning heeft gelegd. Dat er op dezelfde dag dat het pistool is aangetroffen ook munitie in de jaszak van verdachte is gevonden en dat een maand eerder een kogelwerend vest is aangetroffen in de woning aan de [adres] , sterkt de rechtbank in haar oordeel. Voorts zijn er in dit geval geen contra-indicaties die erop wijzen dat verdachte niet wist dat het luchtdrukpistool in zijn woning lag. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zijn zoontje of neefje het luchtdrukpistool wellicht in de betreffende kamer heeft neergelegd schuift de rechtbank terzijde, nu het aangetroffen luchtdrukpistool totaal ongeschikt is als speelgoed voor jonge kinderen en dat het dus zeer onwaarschijnlijk is dat één van hen een luchtdrukpistool in zijn bezit had en in de rommelkamer van de woning heeft neergelegd. Mogelijk kwamen er, zoals verdachte heeft gesteld, ook anderen in zijn woning, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat een bezoeker zonder medeweten van verdachte het luchtdrukpistool in de rommelkamer heeft gelegd. Al met al acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Gelet op het feit dat de munitie in de jaszak van verdachte is aangetroffen en hij ook erkent dat deze munitie aan hem toebehoort, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte de ten laste gelegde munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.2.Zaak B
Op 30 maart 2017 is de woning aan de [straat] te [plaats] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is een geldbedrag van € 13.655,- aangetroffen op het nachtkastje in de slaapkamer van verdachte. Ook is een horloge van het merk Breitling gevonden maar de exacte vindplaats is niet duidelijk is geworden. Voorts is er in de brievenbus van de woning een vuurwapen aangetroffen. Verdachte erkent dat het vuurwapen van hem is. Hij heeft ten aanzien van het geld verklaard dat hij dit heeft geleend van [naam neef] . Het horloge is van zijn moeder, aldus verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde vuurwapen voorhanden heeft gehad. Dit wapen is immers in de brievenbus van de woning waar verdachte verbleef aangetroffen en hij heeft ook bekend dat hij dit wapen heeft aangeschaft en in de brievenbus van zijn woning heeft neergelegd. Voorts blijkt uit onderzoek aan het aangetroffen wapen dat het om het ten laste gelegde merk en model gaat.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen is geen rechtstreeks verband te leggen tussen het bij verdachte aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan indien een groot geldbedrag wordt aangetroffen, niettemin bewezen worden geacht dat het bedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Witwasvermoeden
Op het nachtkastje van verdachte is een groot bedrag aan contant geld aangetroffen, gebundeld in stapeltjes van telkens € 1.000,-. Diezelfde dag is een vuurwapen in zijn brievenbus aangetroffen. Voorts blijkt uit onderzoek dat er bij de Belastingdienst geen legale bron van inkomsten van verdachte bekend is. Verdachte heeft zich in de politieverhoren van 30 maart 2017 en 5 april 2017 en bij de inbewaringstelling door de rechtercommissaris op 31 maart 2017 beroepen op zijn zwijgrecht.
De grootte van het geldbedrag, de wijze van aantreffen daarvan, de omstandigheid dat verdachte geen legale inkomsten lijkt te hebben en aanvankelijk geen verklaring voor de aanwezigheid van het geld heeft gegeven, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat daarom van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft niet eerder dan in de raadkamerzitting van 10 april 2017 verklaard dat hij het geldbedrag heeft geleend van [naam neef] .
Naar aanleiding van voornoemde verklaring van verdachte en de door hem overgelegde persoonsgegevens van [naam neef] heeft de officier van justitie nader onderzoek verricht. Voornoemde [naam neef] is gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een geldbedrag van € 13.500,- aan verdachte heeft geleend. Hij heeft hiervan geen schriftelijke overeenkomst, hij heeft geen onderpand geëist en er is ook geen rente- of terugbetalingsregeling afgesproken tussen beiden. [naam neef] heeft over de herkomst van het geld verklaard dat het afkomstig is uit de inkomsten die hij verkrijgt uit zijn restaurant. De lening is echter niet verwerkt in zijn boekhouding.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie met voornoemd verricht onderzoek afdoende aan haar onderzoeksverplichting voldaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat [naam neef] de verklaring van verdachte weliswaar heeft bevestigd, maar dat van de door hen gestelde lening niets op schrift is gesteld, er geen zekerheid is gesteld, er geen rentebetaling of terugbetalingsregeling is afgesproken en dat de lening ook niet is verwerkt in de boekhouding van het restaurant van [naam neef] . De lening is dus niet verifieerbaar. Voorts heeft verdachte pas in een laat stadium een verklaring afgelegd over de lening en in een nog later stadium een verklaring afgelegd over het doel van de lening (het kopen van een auto). Op basis van alle voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag, een legale herkomst heeft en kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden. Daarmee acht de rechtbank het witwassen bewezen.
Geld afkomstig uit Suriname?
De raadsman heeft nog betoogd dat verdachte over grote geldbedragen kon beschikken doordat hij panden in Suriname beheert en dat het geldbedrag dus daaruit afkomstig kan zijn. Verdachte heeft dit alternatieve scenario niet zelf naar voren gebracht, maar heeft, zoals hierboven omschreven, verklaard dat het geld afkomstig is uit een lening. De rechtbank is onder deze omstandigheden niet gehouden om een alternatief scenario te onderzoeken dat in theorie wellicht denkbaar is, maar dat tegenstrijdig is met het door verdachte zelf geschetste scenario. Bovendien is op geen enkele wijze onderbouwd dat verdachte inkomsten uit Suriname genoot.
Nu niet kan worden vastgesteld waar het horloge exact is aangetroffen, aan wie het horloge toebehoort en wat de waarde van het horloge is, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het horloge heeft witgewassen. Zij spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de in zaak B bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.