ECLI:NL:RBAMS:2017:5265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
13/654020-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Ierse man voor wapenbezit en vrijspraak van poging tot doodslag en bedreiging

Op 26 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige Ierse man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging en wapenbezit. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van de poging tot doodslag en bedreiging, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor wapenbezit. De zaak kwam voort uit een incident op 5 februari 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen op een slachtoffer zou hebben geschoten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat het overhalen van de trekker niet kon worden vastgesteld. De verklaringen van het slachtoffer werden als niet betrouwbaar beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten van poging tot doodslag en bedreiging. Echter, de verdachte had wel een vuurwapen en munitie voorhanden, wat leidde tot de veroordeling voor wapenbezit. De rechtbank benadrukte de ernst van het wapenbezit en de impact daarvan op de veiligheid in de maatschappij. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de poging tot doodslag en bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654020-17 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven woonadres: [woonadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak, met machtiging, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat de raadsvrouw van verdachte,
mr. E.M.C. van Nielen, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen, gericht op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , heeft geschoten en/of eenmaal of meerdere malen de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen, gericht op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , geschoten en/of eenmaal of meerdere malen de trekker van dat vuurwapen overgehaald;
2.
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III onder 1°, te weten een pistool (merk Glock, kaliber 9mm x 19) en/of een pistool (van het merk Walther, kaliber .22 LR),
en/of munitie van categorie III, te weten zeven, in elk geval een of meerdere, patro(o)n(en) (van het kaliber 9mm x 19) (synoniem voor 9mm Luger) en/of zes, in elk geval een of meerdere, patro(o)n(en) (van het kaliber .22 LR) en/of een patroon (van het kaliber 9mm x 19) (synoniem voor 9mm Luger) en/of een patroon en/of een lege huls (van het kaliber .22 LR),
en/of een wapen van categorie II onder 4°, te weten een vuurwapen gelijkend op een sleutelhanger en/of een aansteker,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde:
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen gelet op de aangifte van [slachtoffer] , die steun vindt in andere bewijsmiddelen. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een pistool met een soort geluiddemper uit zijn broeksband pakte, een handeling verrichtte die er op duidde dat het wapen werd doorgeladen en het wapen vervolgens op hem richtte. Toen [slachtoffer] wegrende hoorde hij diverse klikgeluiden.
Op camerabeelden is te zien dat verdachte een wapen trekt, daar iets aan doet en vervolgens op [slachtoffer] richt. Het wapen, voorzien van demper, patroonhouder en met patronen in de houder, is kort daarna in [clubnaam] aangetroffen. Verdachte erkent dat hij het wapen bij zich had en bij het conflict met [slachtoffer] tevoorschijn heeft gehaald.
Het door verdachte gegeven alternatieve scenario – dat hij kort voor het incident de patroonhouder met patronen uit het wapen had gehaald, dat er geen patroon in de kamer zat en dat hij het wapen alleen aan [slachtoffer] heeft getoond – is volstrekt onaannemelijk. Dat zou betekenen dat verdachte direct na het incident patronen in de houder zou hebben gestopt, de houder in het vuurwapen zou hebben gedaan en het wapen vervolgens op onveilig zou hebben gezet. Op de beelden is bovendien niet te zien dat verdachte de patroonhouder in zijn linkerhand had, zoals hij zelf heeft verklaard. De door verdachte gegeven lezing van de feiten verklaart bovendien niet de door [slachtoffer] waargenomen klikgeluiden. Een wapendeskundige van het NFI heeft storingen aan het wapen geconstateerd die er onder meer toe kunnen leiden dat bij het naar achteren en voren bewegen van de slede niet steeds een patroon de kamer bereikt. Dit kan verklaren dat het wapen bij het overhalen van de trekker niet is afgegaan.
Aldus staat vast dat verdachte een wapen, met patroonhouder en patronen, heeft doorgeladen en vervolgens op [slachtoffer] heeft gericht, waarna verdachte diverse malen de trekker van het wapen heeft overgehaald. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
Bewezen kan worden dat verdachte een vuurwapen met munitie en een geluiddemper voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft dit feit alleen begaan, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
Er is eveneens onvoldoende bewijs om verdachte als medepleger aan te merken voor de wapens en munitie die de medeverdachten voorhanden hadden, zodat verdachte ook daarvan zal moeten worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde:
De verklaringen die [slachtoffer] op 6 februari 2017 bij de politie en op 27 juni 2017 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, zijn niet bruikbaar voor het bewijs. Enige uren na het gebeurde op 5 februari 2017 heeft de politie belangrijke informatie aan [slachtoffer] meegedeeld omtrent de aard en de toestand van het wapen. Het kan niet anders zijn dan dat [slachtoffer] op basis van die informatie zijn eigen waarnemingen is gaan invullen. De betrouwbaarheid van zijn verklaringen is thans niet meer te beoordelen en deze verklaringen moeten daarom buiten beschouwing worden gelaten. In dat geval blijven de camerabeelden, de verklaring die [slachtoffer] op 5 februari 2017 ter plekke heeft afgelegd en de verklaringen van verdachte en de getuigen over. Op basis daarvan kan de ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen worden verklaard, zodat vrijspraak moet volgen.
Bovendien staat de verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot de doorlaadhandelingen en de klikgeluiden op zichzelf. Verdachte heeft dit ontkend en de getuigen spreken hier niet over, de handelingen zijn niet te zien op de beelden en de opnames bevatten geen geluid. Er is onvoldoende wettig bewijs om tot een veroordeling te komen, zodat ook om deze reden niet tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan worden gekomen.
Verdachte heeft eerder die avond de patroonhouder uit het wapen gehaald, waarbij hij zich er tevens van heeft verzekerd dat er geen patroon in de kamer aanwezig was. In het licht van deze verklaring van verdachte is het NFI-onderzoek naar het al dan niet functioneren van het wapen niet relevant. Ten tijde van het incident met [slachtoffer] is er nooit enig risico geweest op het verschieten van een kogel, zelfs als ervan uit wordt gegaan dat verdachte de slede naar achteren heeft gedaan en de trekker heeft overgehaald. Een begin van uitvoering om [slachtoffer] van het leven te beroven heeft niet plaatsgevonden, zodat vrijspraak van het primair ten laste gelegde moet volgen.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van het vuurwapen Walther, de bijbehorende munitie en de geluiddemper. Verdachte heeft deze feiten alleen begaan. Hij moet verder vrijgesproken worden van het medeplegen van het voorhanden hebben van de wapens en munitie die onder de medeverdachten in beslag zijn genomen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde:
Verklaringen aangever [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft op 5 februari 2017, kort na het incident, tegenover verbalisanten op straat verklaard dat een Engelse jongen met een groene bodywarmer een vuurwapen op hem had gericht en enkele malen de trekker had overgehaald, maar dat er geen kogels uitkwamen. Op dat moment ging hij ervan uit dat het wapen leeg was. Deze verklaring is in enkele zinnen in een proces-verbaal van bevindingen opgenomen (blz.16) en bevat verder weinig details.
Uit recent aan het dossier toegevoegde stukken blijkt dat diezelfde avond op het politiebureau aan verdachte is meegedeeld dat het een echt en doorgeladen wapen zou betreffen. Aangever was hevig ontsteld door deze informatie. Een dag later heeft hij aangifte gedaan. In deze aangifte heeft hij gedetailleerd over het incident verklaard, ook over het ontstaan van het conflict tussen hem en de mannen in de Halvemaansteeg. Aangever heeft verklaard dat een van deze mannen een wapen pakte vanuit zijn broeksband, een soort slede op het wapen naar achteren trok en het wapen op aangever richtte, terwijl deze op 2 à 3 meter afstand stond. Vervolgens hoorde aangever meer dan vijf keer achter elkaar klikken. Het klonk ijzer/metaalachtig. Op de loop van het wapen zat een soort verlengstuk, aangever denkt een geluiddemper. Aangever rende vervolgens weg richting het Rembrandtplein.
Op 27 juni 2017 heeft aangever bij de rechter-commissaris opnieuw zijn verhaal gedaan, waarbij hij in lijn heeft verklaard met zijn eerder afgelegde verklaringen.
Uit de diverse verklaringen die aangever heeft afgelegd komt het beeld naar voren van een hevig geschokt slachtoffer dat zijn uiterste best doet om zich zo precies mogelijk te herinneren wat er is gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte op basis van de op 5 februari 2017 op het politiebureau verstrekte informatie over het wapen zijn verklaring heeft aangepast.
De verklaringen van aangever worden bovendien voor een deel bevestigd door de camerabeelden, de verklaring van verdachte en de vondst van het vuurwapen met geluiddemper. Op deze camerabeelden is te zien dat een conflict tussen verdachte en de mannen heeft plaatsgevonden en dat verdachte op een bepaald moment een vuurwapen in zijn rechterhand heeft genomen, dat hij een kort moment in de richting van aangever heeft gehouden. Verdachte heeft bekend dat hij een wapen met geluiddemper tevoorschijn heeft gehaald en aan aangever heeft getoond.
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat aangever betrouwbare en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd die in beginsel voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Vaststaande feiten
De rechtbank neemt op grond van het voorgaande als vaststaand aan dat verdachte een vuurwapen met geluiddemper op aangever heeft gericht.
Poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag is essentieel dat vast komt te staan dat verdachte de trekker van het wapen dat hij op aangever had gericht heeft overgehaald.
Vooropgesteld moet worden dat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging door twee (of meer) bewijsmiddelen behoeft te worden ondersteund om (eveneens) tot een bewezenverklaring van dat onderdeel te komen. In dit geval is het overhalen van de trekker een cruciaal onderdeel van de tenlastelegging. Dit breng met zich dat een bewezenverklaring hiervan slechts kan volgen, indien dit buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld.
Alleen aangever heeft verklaard dat hij klikgeluiden heeft gehoord. Op de beelden is het overhalen van de trekker niet te zien, terwijl er evenmin getuigen zijn die dit hebben waargenomen dan wel soortgelijke geluiden hebben gehoord als aangever. Verdachte heeft ontkend de trekker te hebben overgehaald.
Aangever associeert de klikgeluiden met het overhalen van de trekker. Hoewel dit een voor de hand liggende gedachte is, is niet uit te sluiten dat deze geluiden een andere oorsprong hadden, en bijvoorbeeld voortkwamen uit het naar achter en voren bewegen van de hamer van het vuurwapen.
Nu er geen bewijsmiddelen zijn die ondersteuning bieden aan de verklaring van aangever over de klikgeluiden en de klikgeluiden bovendien door iets anders dan het overhalen van de trekker veroorzaakt zouden kunnen zijn, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de trekker heeft overgehaald.
Dit dient te leiden tot vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De vraag of zich op dat moment in het wapen al dan niet een patroonhouder met patronen bevond behoeft geen beantwoording meer.
Bedreiging
Door met een vuurwapen op aangever te richten heeft verdachte aangever grote angst aangejaagd. Deze situatie is op zichzelf bedreigend van aard. De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging, omdat de feitelijkheden waaruit die bedreiging zou hebben bestaan (zoals opgenomen in de tenlastelegging) niet bewezen kunnen worden verklaard.
Die feitelijkheden bestaan er, evenals bij het primair ten laste gelegd, immers uit dat verdachte met een vuurwapen, gericht op het lichaam van aangever, heeft geschoten en/of meerdere malen de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald. Dat verdachte heeft geschoten of de trekker heeft overgehaald kan gelet op het hiervoor over het primair ten laste gelegde overwogene niet worden vastgesteld. Ook van het subsidiair ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
Verdachte had een vuurwapen Walther met bijbehorende munitie en een geluiddemper voorhanden. Voor zover de tenlastelegging op deze wapens en munitie ziet, zullen de feiten 2 en 3 worden bewezen verklaard.
Voor het overige dient vrijspraak te volgen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte zal dus alleen verantwoordelijk worden gehouden voor de wapens en de munitie die hij zelf bij zich heeft gedragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 5 februari 2017 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, kaliber .22 LR en munitie van categorie III, te weten zes patronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 5 februari 2017 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Naar aanleiding van het incident zijn er berichten in Ierse kranten verschenen waarbij de volledige naam en foto van verdachte werden gepubliceerd en waarbij hij in verband werd gebracht met de Ierse maffia. Ook in de Nederlandse media is de zaak uitgebreid aan de orde gekomen. Deze media-aandacht heeft verdachte als zwaar en belastend ervaren, terwijl de berichtgeving ook gevaarlijk voor hem was. Het lijkt er bovendien op dat informatie, mogelijk door de politie zelf, naar buiten is gebracht. Deze omstandigheden dienen strafmatigend te werken.
De vordering van de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze vordering is gebaseerd op poging tot doodslag, terwijl daarvan geen sprake was.
Het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag dient aan verdachte te worden teruggegeven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een pistool, voorzien van een geluiddemper en een met patronen gevulde patroonhouder, voorhanden gehad. Met dit vuurwapen heeft hij zich begeven in het uitgaansleven op en rond het Rembrandtplein. Daarbij is hij er niet voor teruggeschrokken om naar aanleiding van een onbeduidend voorval dit wapen tevoorschijn te halen.
Dergelijk wapenbezit draagt in sterke mate bij aan de onveiligheid in de maatschappij. Het is derhalve van groot belang dat krachtig tegen illegaal wapenbezit wordt opgetreden.
De rechtbank acht bovendien bijzonder verontrustend dat het wapen dat verdachte voorhanden had, was voorzien van een geluiddemper. Een dergelijk wapen is immers naar zijn aard bestemd om heimelijk (dodelijke) schade aan te richten.
De rechtbank ziet in de media-aandacht geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Dat er vanuit de politie informatie naar de media zou zijn gelekt, is niet gebleken.
Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van poging tot doodslag en bedreiging komt zij tot een aanmerkelijk lagere straf dan gevorderd.
Alles overziende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
De rechtbank wijst de ter terechtzitting gedane vordering tot gevangenneming af, wegens het ontbreken van gronden.
Onttrekking aan het verkeer
In het onderzoek zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- geluidsdemper (5332862)
- pistool, sleutelhanger/geheim vuurwapen (5332867)
- pistool, Glock 23 (5332795)
- 1x munitie (5332861)
- 2x munitie (5332870)
- 1x munitie (5332793)
- 7x munitie (5332796)
Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan dan wel dat deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de poging doodslag en bedreiging. Het toewijzen van een schadevergoeding aan het slachtoffer in het kader van een strafrechtelijke procedure, is alleen mogelijk indien aan verdachte ter zake van het feit waarop de vordering betrekking heeft een straf of maatregel is opgelegd of artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast. Dat is in deze zaak niet het geval.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- geluidsdemper (5332862)
- pistool, sleutelhanger/geheim vuurwapen (5332867)
- pistool, Glock 23 (5332795)
- 1x munitie (5332861)
- 2x munitie (5332870)
- 1x munitie (5332793)
- 7x munitie (5332796)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- € 3.071,30 (5333565)
- pet, Gucci (5332799)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- pet, Stone Island (5332798)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2017.