ECLI:NL:RBAMS:2017:524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/13/594783 / FA RK 15-7027 + C/13/595233 / FA RK 15-7240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Appingedam

In deze zaak heeft de moeder verzocht om vervangende toestemming om met haar kind, [minderjarige], te verhuizen van Aalsmeer naar Appingedam. De rechtbank heeft op 1 februari 2017 uitspraak gedaan. De moeder heeft gesteld dat er een objectieve noodzaak is voor de verhuizing, omdat zij ongelukkig is in Aalsmeer en haar vrienden en familie in Appingedam heeft. Echter, de rechtbank oordeelt dat de moeder deze noodzaak niet voldoende heeft aangetoond. Er is onvoldoende informatie over de nieuwe woonomgeving en de gevolgen voor het contact tussen de vader en het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft overlegd met de vader over de verhuizing en dat de verhuizing onvoldoende is doordacht en voorbereid. De rechtbank heeft ook de belangen van het kind in overweging genomen, waarbij het belang van continuïteit en stabiliteit voor het kind voorop staat. De rechtbank concludeert dat de verhuizing niet in het belang van het kind is en wijst het verzoek van de moeder af. Daarnaast zijn ook de verzoeken om wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van het kind afgewezen, omdat deze verzoeken afhankelijk waren van de goedkeuring van de verhuizing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bijzondere curator te benoemen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaak- / rekestnummers: C/13/617897 / FA RK 16/7381
Beschikking van 1 februari 2017 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C.J.P. Liefting te Amsterdam,
tegen
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek van de moeder, ingekomen bij de griffie op 1 november 2016;
  • het aanvullend verzoek van de moeder, ingekomen bij de griffie op 16 december 2016;
  • het verweerschrift van de vader.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 december 2016. Gehoord zijn: partijen en hun advocaten.

2.De feiten.

Partijen hebben een relatie gehad die in 2012 is geëindigd. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] geboren
[minderjarige].
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Na het uiteengaan van partijen is een ouderschapsplan opgesteld, waarin staat vermeld dat [minderjarige] woonachtig is bij de vader en ingeschreven staat op diens adres. De ouders zijn voorts een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] om de week een week bij de vader en een week bij de moeder verblijft.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De moeder heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat:
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is;
- de moeder wordt toegestaan met [minderjarige] naar Appingedam te verhuizen;
- de zorgregeling zodanig wordt aangepast dat [minderjarige] om de week van vrijdag na school tot zondagavond 19.30 uur bij de vader is, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag terugbrengt naar de moeder en dat de vakanties bij helfte worden verdeeld, althans dat [minderjarige] de éénweekse vakanties bij de vader is en dat de meerweekse vakanties bij helfte worden verdeeld;
- althans zodanig te beslissen als de rechtbank juist oordeelt.
Bij aanvullend verzoek heeft de moeder verzocht een bijzondere curator te benoemen.
3.2.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat er een noodzaak is om te verhuizen. Zij is ongelukkig in Aalsmeer en heeft haar vrienden en familie in Appingedam. Zij heeft de verhuizing goed doordacht en voorbereid. Zij heeft een bestendige relatie in Appingedam en [minderjarige] heeft een goede band met deze persoon. De familiebanden zijn goed, [minderjarige] heeft daar vriendjes en er is reeds een woning gekocht. De moeder biedt aan de verhuizing te compenseren voor de vader door een ruime vakantieregeling te bieden. Ter zitting heeft de moeder voorgesteld dat de zomervakantie tussen de ouders wordt gedeeld en dat [minderjarige] alle overige vakanties bij de vader zal verblijven. De vader zal daardoor niet substantieel minder contact met [minderjarige] hebben dan nu het geval is.
4.2.
De vader heeft naar voren gebracht dat de moeder de verhuizing niet goed heeft doordacht en voorbereid. Er is geen noodzaak om te verhuizen. De moeder heeft een woning in Aalsmeer en heeft in de Randstad een grotere kans op het vinden van een baan dan in Groningen. Er is geen enkel overleg gevoerd met de vader. Verder is de afstand tussen Amstelveen en Appingedam zodanig dat de vader onvoldoende contact zal kunnen hebben met [minderjarige] . De geboden compensatie is daartoe niet voldoende. De heen- en terugreis is zowel voor [minderjarige] als voor de vader te belastend om in een weekend te doen. De moeder heeft ook geen voorstel ingediend hoe de reiskosten worden betaald. Zijzelf heeft daarvoor in ieder geval geen financiële draagkracht. Bovendien zal [minderjarige] met ingang van januari 2017 gedurende twee jaren intensieve begeleiding voor zijn taalontwikkelingsstoornis krijgen. Niet is gebleken dat de moeder hiervoor een alternatief heeft in de buurt van Appingedam.

5.De beoordeling

5.1.
De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige in beginsel toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op de voet van artikel 1:253a BW.
5.2.
Ingevolge artikel 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de beoordeling dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen,
waarbij op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende factoren een rol kunnen spelen:
- het recht en belang van de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de vader te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de vader en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de kinderen en de vader voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het belang van het kind staat daarbij voorop, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3.
Vooropgesteld dient te worden dat de moeder in beginsel het recht heeft haar leven (opnieuw) in te richten. De moeder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er voor haar naar objectieve maatstaven een noodzaak bestaat om uit Aalsmeer te vertrekken en naar Appingedam te verhuizen. De stelling van de vrouw dat zij diepongelukkig is in Aalsmeer en dat haar gezondheid hier onder zou lijden, is ook op geen enkele wijze door stukken onderbouwd.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verhuizing naar Appingedam door de moeder onvoldoende is doordacht en voorbereid. Zo heeft de moeder niet - althans niet kenbaar - onderzocht of er op korte termijn een geschikte school voor [minderjarige] is en of er in Appingedam eenzelfde intensieve begeleiding voor [minderjarige] taalontwikkeling kan worden verkregen als thans door de vader is geregeld, en wie daarvan de kosten zal dragen. De moeder heeft daarnaast in het geheel geen overleg gevoerd met de vader over de voorgenomen verhuizing.
Duidelijk is dat de moeder in Appingedam geen eigen woning heeft, maar van plan is in te trekken bij haar nieuwe vriend. Er is niets bekend over deze nieuwe partner en de plek waar [minderjarige] zou komen te wonen. Deze relatie kan, anders dan de moeder heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank nog niet worden betiteld als stabiel, nu deze nog geen jaar duurt.
Verder is van belang dat de mogelijkheden van de vader om invulling te geven aan het ouderschap in geval van een verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar Appingedam drastisch worden beperkt. Waar de vader [minderjarige] nu om de week een hele week bij zich heeft, zal hij na de beoogde verhuizing [minderjarige] slechts om de week een weekend bij zich hebben, waarvan ook nog een substantieel aantal uren door reistijd in beslag wordt genomen. De moeder heeft evenmin onderbouwd dat zij de, substantiële, kosten van het reizen tussen de ouders (deels) kan dragen. Daarover bestaan twijfels nu zij geen regelmatig inkomen heeft en zij onder bewind staat. Hetgeen de moeder hier ter zitting tegenover heeft gesteld acht de rechtbank onvoldoende overtuigend.
Gelet op alle onzekerheden over het nieuwe verblijf in Appingedam tegenover de financiële en sociale stabiliteit en continuïteit van het verblijf van [minderjarige] in Amstelveen en Aalsmeer komt de door de moeder voorgestelde verhuizing niet wenselijk voor in het belang van de minderjarige.
Alle belangen in ogenschouw nemende en tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de moeder om met [minderjarige] naar Appingedam te verhuizen niet opwegen tegen de belangen van de vader om de moeder te verbieden met [minderjarige] naar Appingedam te verhuizen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Appingedam te verhuizen dan ook afwijzen.
5.5.
Nu de verzoeken van de moeder om wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zijn gebaseerd op de verhuizing naar Appingedam, bestaat thans geen aanleiding om de zorgregeling of de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Ook deze verzoeken wijst de rechtbank af.
5.6.
De rechtbank ziet - in aanmerking nemende bovenstaande belangafweging - geen aanleiding een bijzondere curator te benoemen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.E.A. Nijssen en mr. G.M. Beunk, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 1 februari 2017 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).