In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verkrijging van het Nederlanderschap door eiseres, die haar aanvraag had ingediend op basis van een optieverklaring. De aanvraag werd door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam afgewezen, omdat eiseres niet zou hebben aangetoond dat zij gedurende vijftien jaar onafgebroken haar hoofdverblijf in Nederland had. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de afwijzing onterecht was, en dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf in Nederland had gedurende de relevante periode.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitschrijving van eiseres uit de Basisregistratie Personen (BRP) een indicatie is voor verplaatsing van het hoofdverblijf, maar dat dit niet op zichzelf staat. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder verklaringen van haar huisarts en tandarts, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet voldoende was gemotiveerd, vooral omdat er geen overtuigend bewijs was dat eiseres haar hoofdverblijf daadwerkelijk had verplaatst naar Egypte gedurende de betwiste periode.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.