4.4.1Feiten en omstandigheden
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 25 december 2016 zijn aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de [club] te Amstelveen. [medeverdachte 2] loopt daar op [slachtoffer 1] af en slaat hem plots met de vlakke linkerhand op het achterhoofd. Vervolgens slaat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] nogmaals met de vuist ter hoogte van de schouder. [medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] dan met een hoekbeweging met kracht in zijn gezicht. [slachtoffer 2] staat op van de bank en loopt richting [slachtoffer 1] . Op dat moment probeert een van de beveiligers [slachtoffer 1] weg te trekken. Doordat [slachtoffer 1] wordt weggetrokken richt het gevecht zich op [slachtoffer 2] . [verdachte] slaat dan met een longdrinkglas met kracht richting het hoofd van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] slaat vervolgens met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] en ook [medeverdachte 2] slaat [slachtoffer 2] vijf keer met zijn vuist. [medeverdachte 3] slaat meermalen met zijn vuist, omschreven als hamerslagen op het hoofd van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] wordt vervolgens in een nekklem terug het gevecht ingetrokken en [medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] met de linker vuist. Ondertussen loopt [medeverdachte 2] weer terug richting [slachtoffer 1] . Op dat moment trekt [verdachte] [slachtoffer 1] achterover en drukt hem met kracht tegen de grond waardoor [slachtoffer 1] op de grond bij de trap van de Vipruimte komt te liggen. [verdachte] slaat vervolgens met zijn vuist in op [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] schopt drie keer tegen het hoofd en/of de schouder van [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond ligt. Hierna wordt [medeverdachte 1] weggetrokken en alle verdachten verlaten de Vipruimte.
[slachtoffer 1] heeft door de geweldshandelingen letsel opgelopen, te weten onder meer een hersenschudding, een blauw oog, bloeduitstortingen en schaafletsel.
[slachtoffer 2] heeft door de geweldshandelingen letsel opgelopen, te weten onder meer een snijwond aan de rechter wenkbrauw, een blauw oog, een lang rode verkleuring en schaafwonden aan de hals.
4.4.2Partiële vrijspraken
Slechts één medeverdachte heeft geweld gebruikt tegen personeelsleden van de [club] , waarin hij bovendien niet op enige wijze werd ondersteund door verdachte, zodat reeds daarom verdachte zal worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging jegens deze personeelsleden.
Uit het voorgaande volgt tevens dat verdachte moet worden vrijgesproken van (het medeplegen van) mishandeling van personeelsleden van de [club] , nog daargelaten dat geen van de personeelsleden van de [club] aangifte heeft gedaan en/of anderszins uit het dossier blijkt dat zij pijn en/of letsel hebben opgelopen.
4.4.3Nadere bewijsoverwegingen
De volgende vraag is hoe de in 4.4.1 genoemde geweldshandelingen moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 1]
Uit de in 4.4.1 genoemde vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met kracht naar de grond heeft getrokken en, terwijl aangever [slachtoffer 1] op de grond lag, met zijn vuist op hem heeft ingeslagen. Daar komt bij dat tegen de schouder en/of het hoofd van aangever [slachtoffer 1] is geschopt door medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte dat laat gebeuren. Hiervoor wordt verdachte ook verantwoordelijk gehouden omdat er sprake is van medeplegen.
Allereerst komt de vraag op of verdachte met zijn gedragingen voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op zware mishandeling van aangever [slachtoffer 1] heeft gehad. Om tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet te komen, dient vast te staan dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het gevolg (de dood of het zwaar lichamelijk letsel) zou intreden. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het stompen en/of schoppen tegen iemands hoofd kan, zeker wanneer er meerdere malen met kracht wordt gestompt en/of geschopt, de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. In deze zaak kan de rechtbank echter niet vaststellen dat die aanmerkelijke kans er was. Aangever [slachtoffer 1] heeft hierover niets kunnen verklaren; hij was vermoedelijk al snel buiten bewustzijn. Dat gegeven op zich, zegt iets over het geweld maar is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om van bedoelde aanmerkelijke kans te spreken. Ondanks dat de camerabeelden indringend zijn is daaruit verder niet af te leiden met hoeveel kracht werd geslagen en, vooral belangrijk, werd geschopt. Bovendien is niet vast te stellen of die schoppen direct tegen het hoofd waren, dan wel het hoofd meer geschampt hebben of dat enkel de schouder van het slachtoffer is geraakt. Tot slot valt de aanmerkelijke kans ook niet af te leiden uit het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Het is fors, maar niet zonder meer representatief voor het hebben bestaan van een aanmerkelijk kans op de dood van het slachtoffer. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de poging tot doodslag.
Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Iedereen weet dat het hoofd een essentieel maar ook kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Klappen en schoppen tegen het hoofd kunnen permanente beschadigingen van de hersenfuncties en van het (aan)gezicht veroorzaken. Het slachtoffer is gelet op zijn letsel kennelijk meermalen door slagen en/of schoppen tegen zijn hoofd geraakt. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte (en de medeverdachten) de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Ook is sprake van medeplegen. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben de confrontatie met aangever [slachtoffer 1] opgezocht. Zij hebben ieder opzettelijk een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. Ook hebben ze elkaar op geen enkele moment tegengehouden. En hebben ze door allemaal geweld te gebruiken en door aanwezig te blijven de groep getalsmatig versterkt.
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 2]
Uit de in 4.4.1 genoemde geweldshandelingen volgt dat verdachte met kracht met een longdrinkglas tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen. Dit blijkt uit de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Hierop is te zien dat verdachte een glas in zijn hand had. Eerst in de linkerhand en toen in de rechterhand. Vervolgens sloeg hij met de rechterhand richting het hoofd van [slachtoffer 2] . Uit het letsel van [slachtoffer 2] , te weten een snijwond bij zijn wenkbrauw, volgt dat hij ook daadwerkelijk met het glas in zijn gezicht is geraakt.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . De combinatie van de eerder genoemde geweldshandelingen – het slaan met het glas op het hoofd, de harde vuistslagen en het anderszins stompen – maakt dat de geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte (en de medeverdachten) de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Gezien de bij [slachtoffer 2] geconstateerde verwondingen aan zijn hoofd, is het aannemelijk dat door de verdachten met kracht is geslagen en [slachtoffer 2] bovendien geraakt is door het glas.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben allemaal geweld toegepast op [slachtoffer 2] en ieder heeft een eigen en substantieel aandeel in het geweld gehad. Bovendien hebben ze elkaar op geen enkel moment tegengehouden. Verdachte en de medeverdachten hebben elkaar niet alleen getalsmatig versterkt, zij zijn ook welbewust de confrontatie aangegaan en meegegaan in de geweldsgolf. Daarom is sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, waardoor ieder verantwoordelijk is voor al het gebruikte geweld.
Conclusie
Gelet op de voorgaande bewijsoverwegingen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot zware mishandeling van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede van openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Nu de poging tot zware mishandeling van beide aangevers bewezen wordt geacht, acht de rechtbank eveneens het medeplegen van mishandeling van beide aangevers bewezen. De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop.