ECLI:NL:RBAMS:2017:5187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
16/3774
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om naamswijziging en legesverplichting in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen S. [echtgenoot] en de Minister van Veiligheid en Justitie over de weigering van de minister om de aanvraag van eiseres tot wijziging van haar geslachtsnaam in behandeling te nemen. Eiseres, die in Turkije haar meisjesnaam heeft teruggekregen na een echtscheiding, verzocht de gemeente Amsterdam om haar achternaam te wijzigen van [echtgenoot] naar [naam]. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres de verschuldigde leges van € 835,- niet had betaald. Eiseres stelde dat deze legesverplichting in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en andere internationale verdragen, omdat het een belemmering vormde voor haar recht op naamswijziging.

De rechtbank oordeelde dat de geslachtsnaam valt onder het recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, maar dat de wetgever de legesverplichting heeft ingesteld en dat deze niet ongerechtvaardigd is. De rechtbank benadrukte dat de legesverplichting en de hoogte daarvan bij wet zijn geregeld en dat de minister terecht aan de voorwaarde van legesbetaling heeft vastgehouden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 EVRM en dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Eiseres had geen recht op vrijstelling van de leges, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3774

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2017 in de zaak tussen

S. [echtgenoot] , wonende te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. H.L.M. Lichteveld),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C. van der Linden).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om wijziging van haar geslachtsnaam op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 25 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In aanloop naar de behandeling op een zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 11 november 2016 heeft deze kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres was gehuwd met de heer A. [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ). Vanaf de datum van de huwelijkssluiting kreeg eiseres naar Turks recht van rechtswege de geslachtsnaam van haar echtgenoot (in plaats van haar meisjesnaam). Eiseres is in 1992 genaturaliseerd tot Nederlandse. Op 22 maart 1995 is de echtscheiding tussen eiseres en [echtgenoot] uitgesproken door de rechtbank in Amsterdam. In Turkije is de echtscheiding op 13 november 2012 uitgesproken. Volgens Turks recht heeft eiseres in Turkije haar meisjesnaam [naam] teruggekregen.
1.2
Eiseres heeft op 28 oktober 2014 de gemeente Amsterdam verzocht om op grond van artikel 2.58, eerste lid, van de Wet Basisregistratie Personen haar achternaam ook in Nederland te wijzigen van [echtgenoot] naar [naam] . Dit verzoek is afgewezen. Bij uitspraak van
21 april 2016 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep in die procedure ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aldaar geoordeeld dat op grond van het Nederlands recht geslachtsnaamwijziging uitsluitend plaatsvindt bij Koninklijk Besluit. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.3
Eiseres heeft op 8 mei 2015 bij de Gemeente Amsterdam bijzondere bijstand aangevraagd voor de legeskosten. Dit verzoek is afgewezen, omdat legeskosten geen noodzakelijke bestaanskosten zijn. Het bezwaar tegen deze afwijzing is ongegrond verklaard.
1.4
Eiseres heeft op 9 oktober 2015 aan verweerder verzocht om wijziging van haar achternaam bij Koninklijk Besluit. Zij heeft hierbij verzocht om vrijstelling van de betaling van leges.
1.5
Bij brief van 22 oktober 2015 heeft verweerder eiseres bericht dat voor behandeling van haar verzoek leges verschuldigd zijn, ten bedrage van € 835,-. Bij brief van 16 november 2015 is naar eiseres een betalingsherinnering gestuurd. Daarin wordt haar verzocht uiterlijk vóór 23 november 2015 het genoemde bedrag over te maken.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld omdat zij de verschuldigde leges niet heeft voldaan. De regelgeving biedt geen mogelijkheid van de heffing van leges af te zien of deze te verlagen. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde gronden er niet toe leiden dat verweerder de aanvraag in behandeling kan nemen zonder dat de leges zijn voldaan. Verweerder acht onder meer van belang dat eiseres bij de naturalisatie de mogelijkheid heeft gehad om te kiezen voor de naam van haar echtgenoot of die van haarzelf. Eiseres heeft destijds niet gekozen voor de naam [naam] .
2.2
Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij een inkomen op bijstandsniveau heeft en dat de legeskosten onevenredig hoog zijn. De buitenbehandelingstelling van de aanvraag is in strijd met de artikelen 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 16 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (VN-Vrouwenverdrag), de artikelen 18 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 3:4 van de Awb. Eiseres stelt dat zij bij de naturalisatie niet is gewezen op de mogelijkheid te kiezen voor haar meisjesnaam.
Inzet van de procedure
3.1
Het doel van de aanvraag van eiseres is dat zij ook in het officiële verkeer in Nederland (weer) geregistreerd staat onder haar meisjesnaam. De rechtbank gaat er -met partijen- van uit dat om dat te bereiken eiseres geen andere mogelijkheid (meer) heeft dan de nu aan de orde zijnde procedure via Koninklijk Besluit. Verweerder is echter niet tot een inhoudelijke beoordeling overgegaan omdat eiseres de legeskosten niet heeft voldaan.
3.2
Duidelijk is dat het voor eiseres een onprettige situatie is dat zij in Turkije [naam] heet, maar in Nederland nog steeds [echtgenoot] . Een inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag om wijziging van haar achternaam is op dit moment echter niet aan de orde. De enige vraag die nu bij de rechtbank voorligt, is of verweerder voor het in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres terecht aan de voorwaarde van (volledige) betaling van de leges heeft vastgehouden. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij volledige vrijstelling van de betalingsverplichting bepleit, maar dat zij ook met een verlaagd tarief kan instemmen.
Relevante regelgeving
4. De regels over de mogelijkheid van naamswijziging en de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, zijn neergelegd in het Burgerlijk Wetboek Boek 1, het Besluit geslachtsnaamswijziging (Staatsblad 1997, 463) zoals gewijzigd bij Besluit van 20 januari 2001 (Staatsblad 2001, 42) en de Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en naamsvaststelling (Staatsblad 1969, 544, hierna: de Regelen), laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 6 juli 2011 (Staatsblad 2011, 385, hierna: het Besluit van 6 juli 2011). De relevante bepalingen hieruit, alsmede de overige in deze uitspraak genoemde bepalingen van nationaal en internationaal recht zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
artikel 8 van het EVRM
5.1.
Niet in geschil is dat de geslachtsnaam te rekenen is tot het privé- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De (nationale) wet biedt eiseres ook de mogelijkheid haar naam te laten wijzigen. In die zin is geen sprake van een schending van haar recht op privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
5.2
Eiseres is echter van mening dat de verplichte legesbetaling een belemmering vormt om haar naam te veranderen en dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM), onder meer het arrest Stjerna tegen Finland [1] , volgt dat de Staat een ‘wide margin of appreciation’ (een ruime beoordelingsvrijheid) heeft bij het vaststellen van maatregelen voor geslachtsnaamwijziging. Het staat de nationale wetgever dan ook vrij om de voorwaarde te stellen dat voor beoordeling van een verzoek om naamswijziging leges verschuldigd zijn. Eveneens staat het hem vrij om te bepalen of, en in welke gevallen, van die verplichting kan worden afgezien. Dat de wetgever ervoor heeft gekozen om bepaalde specifiek omschreven situaties, anders dan die van eiseres, van de legesheffing uit te zonderen, is op zichzelf in lijn met de keuze- en beoordelingsvrijheid die de Staat heeft.
5.3
In het kader van de vraag naar rechtvaardigingsgronden voor de gestelde belemmering dient het belang van eiseres om de achternaam [naam] weer te krijgen te worden afgewogen tegen de belangen van de Staat, zijnde de door verweerder genoemde belangen van de stabiliteit van het namenrecht en de kostendekkendheid van de uitvoering van overheidsdiensten.
5.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht van eiseres op respect voor haar privéleven. Zoals hiervoor gezegd zijn de legesverplichting en de hoogte daarvan bij wet geregeld. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift uitvoerig en naar het oordeel van de rechtbank afdoende toegelicht waarom aan de verplichting tot legesbetaling is vastgehouden. Stabiliteit van het namenrecht en kostendekkendheid van overheidsdiensten kunnen worden aangemerkt als legitieme doelen. In navolging van verweerder overweegt de rechtbank dat naamswijziging doorgaans een eenmalig gebeuren is. De persoon die zijn naam wil laten wijzigen, kan voor de betaling van de leges sparen of anderszins het benodigde bedrag bij elkaar krijgen om de leges te betalen. Dat laatste geldt ook voor eiseres. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres, naar verweerder heeft gesteld, bij haar naturalisatie (ook al was zij toen nog gehuwd) al voor haar meisjesnaam had kunnen kiezen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen dat die keuze destijds formeel bestond, of die keuze destijds aan eiseres uitdrukkelijk is voorgehouden of niet.
5.5
In het licht van de ruime beoordelingsvrijheid die de Staat heeft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. De verplichting leges te betalen vormt geen belemmering voor eiseres om haar naam te veranderen en levert dus geen schending op van artikel 8 van het EVRM.
5.6
Het oordeel dat artikel 8 van het EVRM niet is geschonden, betekent ook dat geen sprake is van het onthouden aan eiseres van een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. De rechtspraak waar eiseres zich in dit verband op heeft beroepen, heeft overigens betrekking op zaken van vreemdelingenrecht, niet op zaken als die van eiseres. Het beroep op dit artikel faalt.
artikel 16 van het VN-Vrouwenverdrag
6.1
Het VN-Vrouwenverdrag ziet op de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het artikel waar eiseres zich op beroept (artikel 16, aanhef en onderdeel g) heeft daarbij specifiek betrekking op de gelijkheid van man en vrouw bij het recht een geslachtsnaam, beroep of werkkring te zoeken.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de regelgeving omtrent naamswijziging op zichzelf geen onderscheid naar geslacht maakt. Van direct onderscheid is dus geen sprake. In de visie van eiseres is er wel sprake van indirect onderscheid, omdat vrouwen meer worden getroffen door de legesheffing dan mannen. Zij zijn na echtscheiding eerder aangewezen op de naamswijzigingsprocedure bij Koninklijk Besluit. Ook in vergelijking met monopatride vrouwen worden Nederlands-Turkse bipatride vrouwen meer met de nadelen van de regelgeving geconfronteerd, aldus eiseres.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt. Het gestelde verschil tussen mannen en vrouwen vloeit voort uit het Turkse namenrecht. Eiseres heeft destijds door haar huwelijk in Turkije van rechtswege de geslachtsnaam van haar echtgenoot verkregen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hier geen verantwoordelijkheid voor de Nederlandse overheid ligt. Bovendien heeft Nederland met het Besluit de mogelijkheid gecreëerd de naam te laten wijzigen. Dit gestelde verschil in behandeling vloeit dan ook niet voort uit het bestreden besluit en kan eiseres daarom niet baten.
6.4
De groepen monopatride vrouwen en bipatride vrouwen kennen verder een verschillende juridische status en zijn reeds hierom niet vergelijkbaar. Voor zover dit onderscheid al valt binnen de reikwijdte van het VN-Vrouwenverdrag is dus geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
6.5
De beroepsgrond slaagt niet. Waar eiseres artikel 14 van het EVRM heeft ingeroepen, luidt dit oordeel niet anders.
artikel 3:4 Awb
7.1
Eiseres heeft gesteld dat de legeskosten onevenredig hoog zijn ten opzichte van haar inkomen.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen in het kader van artikel 8 van het EVRM. Zij voegt hier aan toe dat het uitgangspunt dat diensten van de overheid volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit van 6 juli 2011 kostendekkend zijn, ook geldt voor de behandeling van verzoeken tot geslachtsnaamwijziging. Daarbij heeft de wetgever ervoor gekozen om voor alle procedures voor naamswijziging hetzelfde tarief te hanteren. Verweerder heeft inzichtelijk gemaakt hoe het verschuldigde bedrag van € 835,- is berekend. De stelling van eiseres dat in haar zaak een lager tarief (ook) kostendekkend is, kan -wat hier ook van zij- niet tot het oordeel leiden dat verweerder voor een andere berekening van de leges had moeten kiezen. Voor verweerder bestaat geen rechtsplicht om de kosten individueel per zaak te berekenen en te verantwoorden.
Uit de Nota van Toelichting blijkt verder dat de wetgever bij de legesverplichting ook oog heeft gehad voor het feit dat er situaties bestaan waarin legesheffing niet aan de orde is. Situaties als die van eiseres vallen niet onder de specifiek benoemde uitzonderingen.
7.2
Het standpunt van eiseres komt erop neer dat verweerder moet afwijken van een algemeen verbindend voorschrift. Zo’n voorschrift kan onverbindend zijn, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel (zie Hoge Raad 16 mei 1986, AB 1986, 574). De rechter dient bij de toetsing aan algemene rechtsbeginselen echter terughoudendheid te betrachten. Mede gegeven die terughoudendheid is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de heffing van de leges in strijd is met artikel 3:4 van de Awb.
7.3
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8.1
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
8.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. C.J. Polak en
mr. R. Hirzalla, leden,in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Aangehaalde regelgeving
BW Boek 1, artikel 7
1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek […] door de Koning worden gewijzigd.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Besluit geslachtnaamswijziging, artikel 5, eerste lid
Op verzoek van een meerderjarige wordt zijn geslachtsnaam gewijzigd:
c. in zijn oorspronkelijke geslachtsnaam, indien de geslachtsnaam door zijn huwelijk is gewijzigd in die van de echtgenoot en dat huwelijk inmiddels is ontbonden.
Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en naamsvaststelling, artikel 3
Het in artikel 7, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde recht bedraagt € 835,–. Het bedrag is eenmaal verschuldigd indien het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam betrekking heeft op een meerderjarige (…).
Awb, artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Awb, artikel 4:5, eerste lid
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
EVRM, artikelen 8, 13 en 14
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 13
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
VN-Vrouwenverdrag, artikel 16
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie jegens de vrouw in alle aangelegenheden betreffende huwelijk en familiebetrekkingen uit te bannen, en verzekeren in het bijzonder, op basis van gelijkheid van de man en de vrouw:
g dezelfde persoonlijke rechten als echtgenoot en echtgenote, met inbegrip van het recht een geslachtsnaam, een beroep en een werkkring te kiezen
VWEU, artikelen 18 en 21
Artikel 18
Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Artikel 21
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2 Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en de Verdragen niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken.
3 Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Voetnoten

1.Arrest van 25 november 1994, application no. 18131/91