ECLI:NL:RBAMS:2017:5165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
AWB 16/6706
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan op het verzet van de man tegen een eerdere uitspraak van 24 januari 2017, waarin zijn beroep tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk was verklaard. De man had op 3 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Algemene Zaken, maar de rechtbank oordeelde dat hij verweerder prematuur in gebreke had gesteld. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de man had ingestemd met een uitstel van de beslissing op bezwaar tot eind juli 2016, terwijl hij al op 14 juli 2016 in gebreke was gesteld.

Tijdens de zitting op 28 juni 2017 heeft de man, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P. le Heux, zijn verzet toegelicht. Hij betwistte de juistheid van het verslag van de hoorzitting van 19 mei 2016 en stelde dat hij geen toestemming had gegeven voor het opschorten van de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de eerdere uitspraak onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak van 24 januari 2017 in stand blijft en dat het verzet ongegrond is.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6706 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2017 op het verzet van

[de man] , te Amsterdam, opposant

(gemachtigde: mr. P. le Heux).

Procesverloop

Opposant heeft tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift van 3 maart 2016 door de Minister van Algemene Zaken beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 januari 2017 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich – met voorafgaande kennisgeving – niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, waarvoor opposant bij brief van 6 december 2016 toestemming heeft gegeven. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant verweerder prematuur in gebreke heeft ingesteld op het uitblijven van een besluit op bezwaar. Uit het verslag van de hoorzitting van 19 mei 2016 blijkt dat partijen hebben afgesproken dat naar verwachting eind juli 2016 een beslissing op het bezwaarschrift gericht tegen het Wob-besluit [naam besluit] zal worden genomen en dat opposant daarmee akkoord is. Opposant heeft verweerder echter al op 14 juli 2016 in gebreke gesteld. Die ingebrekestelling is volgens de rechtbank prematuur, waardoor er geen sprake is van een ontvankelijk beroep.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het opschorten van de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar. De toestemming, waarvan in het verslag wordt gesproken, gold uitsluitend het opstellen van een inventarislijst door de Minister van Algemene Zaken, waar eiser al diverse keren om had gevraagd. Opposant betwist dan ook de juistheid van het verslag van de hoorzitting. Dit verslag is hem ook niet eerder dan bij het verweerschrift van 18 november 2016 toegezonden. De termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar was in opposants visie al op 13 mei 2016 verstreken. Op de hoorzitting van 19 mei 2016 is afgesproken dat uiterlijk op 10 juni 2016 een inventarislijst van de door opposant gevraagde stukken zou worden opgesteld. Toen die lijst wederom niet kwam, heeft opposant telefonisch contact gehad met iemand van het Ministerie van Algemene Zaken en is de termijn voor het overleggen van de inventarislijst verlengd tot 1 juli 2016. Ook toen kwam de inventarislijst niet en bleek telefonisch contact niet mogelijk. Ook een emailadres werd geweigerd te geven. Daarop heeft opposant besloten om de ingebrekestelling van 14 juli 2016 te sturen. In de periode augustus en september 2016 heeft hij contact gehad met [de vrouw] , [bedrijf] . Zij was het met opposant eens dat de afspraken niet waren nagekomen.
Opposant doet de suggestie dat bij onduidelijkheid over de op de hoorzitting gemaakte afspraken wellicht de geluidsopname van die zitting kan worden beluisterd.
Opposant merkt verder op dat hij vóór de 8:54-uitspraak van de rechtbank geen aanleiding had om op het verslag van de hoorzitting in te gaan, onder meer omdat in het verweerschrift wordt erkend dat een dwangsom verschuldigd is.
Ten slotte stelt opposant dat zelfs als er wel uitstel was verleend voor het besluit op bezwaar, dit een voorwaardelijk uitstel was. Toen verweerder niet met de inventarislijst over de brug kwam, verviel het uitstel.
4.1.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van 24 januari 2017 is uitgegaan van hetgeen in het verslag van de hoorzitting is weergegeven. Daarin staat duidelijk dat niet eerder dan eind juli 2016 een besluit op bezwaar zou worden genomen. Opposant heeft dit verslag in elk geval vlak na 18 november 2016 ontvangen. Toen heeft hij geen aanleiding gezien te reageren op de (in verzet gestelde) onjuistheid in dit verslag. Hij heeft de rechtbank bij brief van 6 december 2016 wel toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen. Pas na de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2017 heeft opposant de inhoud van het verslag van de hoorzitting aangevochten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak van 24 januari 2017 mocht uitgaan van de gegevens zoals die op dat moment bekend waren. Opposant heeft in verzet niet aangetoond dat die gegevens niet juist waren. Hij heeft hiervoor geen bewijs geleverd. Zijn enkele stelling dat het verslag niet juist is, is niet voldoende. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat opposant niet eerder heeft gereageerd op het verslag van de hoorzitting, voor zijn rekening en risico moet komen. De overige door opposant in verzet aangevoerde gronden treffen geen doel.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de uitspraak van 24 januari 2017 voor onjuist te houden. De rechtbank acht het verzet ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
6. Ingevolge artikel 8:55, achtste lid, van de Awb blijft de uitspraak van 24 januari 2017 in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.