4.3.1Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.3.1.1. Algemene beschouwing
Uit de stukken in het dossier blijkt dat over verdachte en medeverdachte al in 2013 bij de politie signalen binnen kwamen met betrekking tot - niet vergunde – prostitutie. In een mutatie uit 2013 is medeverdachte in verband gebracht met overlast door prostitutie op het adres [adres 1] te [plaats] , welke woning medeverdachte op dat moment huurde. Ook verdachte is door omwonenden herkend als een persoon die in die periode rond deze woning aanwezig was. In 2014 zijn verdachte en medeverdachte in verband gebracht met mogelijke illegale prostitutie op het adres [adres 2] te [plaats] . De naam van medeverdachte komt ook naar voren in een mutatie met betrekking tot het adres [adres 3] te [plaats] , waar medeverdachte in 2015 verbleef in gezelschap van twee vrouwen. In de telefoon van verdachte zijn (erotische) foto’s aangetroffen van [naam] , één van deze twee vrouwen.
Uit onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon van medeverdachte is onder andere naar voren gekomen dat het telefoonnummer van medeverdachte werd vermeld in een Marktplaatsadvertentie, waarin adverteerder ‘ [naam adverteeerder] ’ op zoek was naar meisjes die interesse hadden om in de prostitutie te werken. Deze adverteerder was reeds 2,5 jaar actief op Marktplaats.
Ook blijkt dat medeverdachte veelvuldig contact had met vrouwen over werken in de prostitutie in Nederland. Zo besprak medeverdachte via WhatsApp met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) wanneer zij naar Nederland kon komen om voor haar te werken, op welk adres zij kon verblijven en stuurde [naam 1] desgevraagd een aantal erotisch getinte foto’s die voor haar seksadvertenties konden worden gebruikt. Gelet op de inhoud van de berichten vanaf juli 2015, was [naam 1] vanaf die periode aan het werk in de prostitutie. Uit de met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gewisselde WhatsApp-berichten blijkt dat medeverdachte haar herhaaldelijk vroeg om haar in contact te brengen met nieuwe meisjes die voor haar wilden werken, en dat zij bereid was om aan haar 100 tot 200 euro per meisje te betalen. Uit de berichten kan worden opgemaakt dat er door [naam 2] daadwerkelijk een meisje is gevonden die voor medeverdachte in Nederland aan het werk ging. Ook zijn berichten in de telefoon van medeverdachte aangetroffen die betrekking lijken te hebben op het ‘ronselen’ van meisjes, zoals een bericht van 29 april 2015:
‘En ze moeten mij foto’s sturen zodat het klaar is als zij aankomen om te werken’, en een bericht van 6 november 2015:
‘Het meisje dat hier was gaat morgen weg en dan heb ik geen meisjes meer’.
In een andere telefoon van medeverdachte zijn veel prostitutie gerelateerde berichten aangetroffen, waarbij medeverdachte ten aanzien van de seksafspraken kennelijk als tussenpersoon fungeerde tussen de klanten en de prostituees. Uit onderzoek aan aangetroffen notities is gebleken dat er een boekhouding werd bijgehouden van de prostitutiewerkzaamheden. Er zijn in de notities vrouwennamen, bedragen, tijdstippen en tijdsduren genoemd. De vrouwennamen waren te koppelen aan advertenties op kinky.nl, waarvan de foto’s soms ook weer voor kwamen in de telefoon van medeverdachte. Bij medeverdachte zijn een veelvoud aan werktelefoons en simkaarten aangetroffen, die kennelijk werden gebruikt voor het maken van seksafspraken. Op verschillende gegevensdragers zijn foto’s van vrouwen, veelal in erotische poses, en foto’s van identiteitsbewijzen van vrouwen aangetroffen.
Uit de WhatsApp-berichten is gebleken dat medeverdachte veelvuldig contact had met ‘ [verdachte] ’, zijnde verdachte. Verdachte bood verschillende diensten aan en voerde opdrachten uit voor medeverdachte, zoals het plaatsen van seksadvertenties.
In de telefoon van verdachte zijn veel erotische foto’s van vrouwen en foto’s van identiteitsbewijzen van vrouwen aangetroffen, waarvan verschillende foto’s ook in de telefoon van medeverdachte zijn aangetroffen. Een aantal van de in de telefoon opgeslagen contacten kunnen worden gekoppeld aan advertenties op Kinky.nl en aan prostitutie gerelateerde mutaties in de politiesystemen.
Op 25 november 2015 is er in het kader van een bestuursrechtelijke controle ‘niet vergunde prostitutiebedrijven’ een afspraak gemaakt met een adverterende prostituee zich noemende ‘ [naam prostituee] ’. Zij gaf door werkzaam te zijn op het adres [adres 4] te [plaats] . In de woning werden vijf vrouwen, waarvan drie vrouwen in badjas, aangetroffen, te weten de vier in de tenlastelegging genoemde vrouwen en medeverdachte. Bij die gelegenheid is een groot deel van de hiervoor beschreven goederen aangetroffen.
Uit voorgaande beschouwing komt volgens de rechtbank een beeld naar voren van een medeverdachte die zich, waarschijnlijk al gedurende enkele jaren, met hulp van verdachte, beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland, waarbij medeverdachte vrouwen actief wierf en faciliteerde.
4.3.1.2. Ten aanzien van de mensenhandel van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 Sr van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] .
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Voor niet alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert.
Met de vier vrouwen die tijdens de bestuurlijke controle op 25 november 2015 op het adres [adres 4] te [plaats] zijn aangetroffen, zijn informatieve gesprekken gevoerd, waaruit een vermoeden van mensenhandel is ontstaan.
Zo heeft [slachtoffer 2] in haar informatieve gesprek verklaard dat medeverdachte haar had voorgehouden dat zij in Nederland schoonmaakwerk kon gaan doen. Zij heeft geld van een nichtje moeten lenen om een vliegticket naar Nederland te kopen. Toen zij er in Nederland achter kwam dat het om prostitutie ging, kon zij niet vertrekken omdat zij geen geld had om een ticket voor de terugvlucht te kopen. Verder heeft zij een dochter, die in de Dominicaanse Republiek verblijft.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij twee kinderen heeft die zij moet onderhouden en dat zij daarom genoodzaakt was om in de prostitutie te gaan werken. Medeverdachte zou voor haar de afspraken met klanten maken en de seksadvertentie plaatsen. De 50/50 verdeling van de opbrengst van haar werk die medeverdachte aan haar voorstelde vond zij niet wenselijk, maar zij zag geen andere optie om voldoende geld te verdienen. Zij spreekt geen Engels of Nederlands. Ze heeft geld van een vriendin moeten lenen om een vliegticket naar Nederland te kopen.
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat medeverdachte de kosten van hun vliegtickets naar Nederland heeft voorgeschoten. Van hun verdiensten in de prostitutie moesten zij 50% aan medeverdachte afstaan. Medeverdachte betaalde de huur en zij regelde de klanten en de seksadvertenties. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij tegen haar wil in mannen moest pijpen zonder condoom, omdat medeverdachte dreigde haar advertentie anders offline te halen. Beide vrouwen hebben kinderen die in de Dominicaanse Republiek verblijven en door hen worden onderhouden.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris is het onmogelijk gebleken om drie van de vier vrouwen op te sporen teneinde hen nogmaals als getuigen te horen. Enkel [slachtoffer 3] is nader gehoord. De rechtbank stelt vast dat het niet meer kunnen traceren van de drie vrouwen ertoe heeft geleid dat er geen gelegenheid tot het ondervragen van hen is geweest voor de verdediging, terwijl zij wel als getuigen door de rechtbank zijn toegewezen. Deze omstandigheid brengt mee dat de verklaringen tijdens het informatieve gesprek van deze vrouwen uiterst behoedzaam moeten worden gewogen en wel zo dat er daarnaast voldoende objectief (steun)bewijs is vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Beoordeling van het bewijs
Medeverdachte heeft verklaard dat de vrouwen uit eigen wil naar Nederland kwamen, en ze allemaal zelf contact met haar hebben opgenomen omdat zij in Nederland in de prostitutie wilden werken. Het waren volgens medeverdachte professionele prostituees die bekend waren met het werk in de prostitutie. Van de 50% van hun verdiensten die medeverdachte ontving betaalde zij onder andere de huur van de woning waar de vrouwen verbleven, de advertenties, het opwaarderen daarvan, de diensten van verdachte en haar eigen salaris als telefoniste. Zij stond telefonisch de klanten te woord en maakte dan de afspraken voor de vrouwen.
Uit de WhatsApp-berichten die medeverdachte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gevoerd, kan worden afgeleid dat de vrouwen bereid waren om in Nederland in de prostitutie aan het werk te gaan. Afgesproken werd dat medeverdachte de advertenties zou regelen, waartoe de vrouwen erotisch getinte afbeeldingen van zichzelf en foto’s van hun identiteitsbewijzen aan haar toestuurden. Ook beloofde medeverdachte dat zij huisvesting zou regelen en bepaalde zij welke tarieven gehanteerd zouden worden voor de seksuele handelingen, en dat de vrouwen 50% van hun verdiensten aan haar af moesten staan. Eenmaal in Nederland aangekomen, werden door medeverdachte WhatsApp-berichten gestuurd over de door haar voor de vrouwen gemaakte seksafspraken.
Uit de WhatsApp-berichten blijkt dat verdachte advertenties voor de vrouwen heeft aangemaakt en gewijzigd en vliegtickets voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] heeft geboekt. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte hem 50 euro per vliegticket en 50 euro per advertentie heeft betaald.
Uit het onderzoek naar de verblijfsstatus van de vier vrouwen is gebleken dat alle vrouwen een Spaanse verblijfsvergunning hadden voor verblijf bij een familielid, behalve [slachtoffer 3] , die de beschikking had over een Spaans paspoort.
Uit de verklaringen van de vier vrouwen kan worden opgemaakt dat zij in een slechte financiële positie verkeerden. Zo hadden zij geen van allen het geld om een vliegticket naar Nederland te bekostigen. Ook uit het feit dat de vrouwen bereid waren om vanuit een ander land naar Nederland af te reizen om in de niet vergunde prostitutie sector aan het werk te gaan, kan de slechte economische positie van de vrouwen worden afgeleid. [slachtoffer 2] vertelt in WhatsApp-berichten aan medeverdachte dat zij financiële problemen heeft. Alle vrouwen, hebben verklaard dat zij kinderen hebben die in de Dominicaanse Republiek, hun land van afkomst, verblijven. De vrouwen waren niet rechtmatig in Nederland omdat zij hier kwamen om te werken in de illegale prostitutiesector. Geen van de vrouwen zou hiervoor van de Nederlandse autoriteiten toestemming hebben gekregen, waarbij voor de drie vrouwen met een Spaanse verblijfsvergunning in het bijzonder nog geldt dat deze was verleend in verband met verblijf bij een familielid. Hun onrechtmatig verblijf in Nederland droeg verder bij aan hun kwetsbare situatie, evenals de omstandigheid dat zij illegaal werkten in een illegale sector in Nederland. Ditzelfde geldt voor het feit dat zij geen Engels of Nederlands spraken.
Medeverdachte was degene die de vrouwen de illegale prostitutiebranche in Nederland binnenbracht en faciliteerde hun werkzaamheden. Medeverdachte was al langere tijd in Nederland in de illegale prostitutiebranche werkzaam. Zij kon klanten werven en de vrouwen onderdak en een werkplaats verschaffen. Voor hun verblijf en het verrichten van hun werkzaamheden waren de vrouwen dan ook in bepaalde mate van afhankelijk van medeverdachte.
Uit het dossier kan daarom een ‘kwetsbare positie’ en een uit ‘feiten en omstandigheden voortvloeiend overwicht’ worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank is echter pas sprake van uitbuiting als kan worden bewezen dat hiervan misbruik is gemaakt, door bijvoorbeeld op een oneerlijke of onethische wijze gebruik van dat overwicht of iemands kwetsbare positie te maken.
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak sprake is van een maatschappelijk zeer ongewenste arbeidssituatie, nu de vrouwen enerzijds in een economische moeilijke positie verkeerden en anderzijds door hun onrechtmatige verblijf en illegale werkzaamheden in aanzienlijke mate van medeverdachte afhankelijk waren. Dat gegeven op zichzelf brengt echter nog niet met zich dat vrouwen reeds daarom op een zodanig onaanvaardbare wijze in hun handelings- en keuzevrijheid zijn beperkt dat sprake is van uitbuiting. Dat is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval.
In de onderhavige zaak neemt de rechtbank daarbij allereerst de verklaringen van de vier vrouwen in aanmerking. Behalve [slachtoffer 4] , die heeft verklaard dat zij tegen haar wil in heeft moeten pijpen zonder condoom, heeft geen van de vrouwen verklaard dat zij handelingen moesten verrichten die zij niet wilden verrichten. De verdediging heeft de verklaring van [slachtoffer 4] niet kunnen toetsen en deze vindt bovendien geen steun in enig ander bewijsmiddel. Ook hebben de vrouwen niet over lange werktijden of erbarmelijke werkomstandigheden gesproken. Geen van de vrouwen heeft aangifte willen doen en hebben na de aanhouding van medeverdachte aangeven terug te willen keren naar Spanje en hebben enkele dagen later daadwerkelijk het land verlaten.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vrouwen 50% van hun verdiensten aan medeverdachte moesten afstaan. Door de verdediging is aangevoerd dat deze 50/50-regeling als redelijk moet worden beschouwd, aangezien medeverdachte van haar deel allerlei onkosten en haar eigen werkzaamheden betaalde. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een 50/50-regeling redelijk is, wanneer een tewerksteller van zijn/haar deel van de verdiensten de onkosten zoals huur en advertentiekosten betaalt. Nu de veel variabele verdiensten en vaste kosten sterk kunnen verschillen per situatie, kan de (on)redelijkheid van de opbrengst voor een tewerksteller bij een (ogenschijnlijk faire) 50/50-regeling per situatie ook sterk verschillen.
In de onderhavige zaak zijn de door medeverdachte gemaakte kosten en verdiensten eerst ter terechtzitting slechts geschat en op geen enkele wijze onderbouwd of nader gespecificeerd. Daarom kan daaraan weinig betekenis toekomen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat medeverdachte heeft gehandeld vanuit een commercieel oogmerk en met de wens voor haarzelf winst te behalen.
Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat medeverdachte de aanwezige kwetsbare en afhankelijke positie als middel heeft ingezet om de vrouwen tegen hun zin tot prostitutiewerkzaamheden te brengen en/of deze voort te zetten op een wijze die haar goeddunkte.
Uit het dossier zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit blijkt dat sprake was van restricties die de vrouwen werden opgelegd in hun bewegingsvrijheid, of dat er controle of druk werd uitgeoefend op de werkzaamheden, de duur daarvan en de verdiensten. Niet is vast te stellen op basis van het thans voorhanden dossier dat de vrouwen zijn beperkt in hun keuzevrijheid om te werken in de prostitutie tegen de door medeverdachte gestelde voorwaarden. Zoals eerder overwogen is de enkele verklaring van [slachtoffer 4] , dat ze moest pijpen zonder condoom omdat anders haar advertentie offline zou worden gezet, hoewel een mogelijke aanwijzing doch daartoe onvoldoende. Nog los van de vraag of dat bewijs onverkort zou kunnen worden gebruikt.
Alles overwegende oordeelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dat een uitbuitingssituatie niet is komen vast te staan. Hoewel er sprake was van een zekere kwetsbare positie en afhankelijkheidspositie van de vrouwen, die medeverdachte en verdachte hebben gebruikt met het oogmerk van winstbejag, blijkt onvoldoende dat verdachte en medeverdachte hiervan misbruik hebben gemaakt.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel.
4.3.2Het oordeel over het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Wederrechtelijkheid van de toegang tot en het verblijf in Nederland
Onder 2 en 3 is – kort gezegd – tenlastegelegd dat verdachte [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland en dat verdachte diezelfde personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Ook zou verdachte de vrouwen, die wederrechtelijk in Nederland waren toegetreden en verbleven, arbeid hebben doen laten verrichten. Verdachte zou van die wederrechtelijkheid op de hoogte zijn geweest.
De in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] waren allen in het bezit van een Spaanse “vergunning voor verblijf als een familielid van een burger van de Europese Unie”. Ook waren zij allen in het bezit van een paspoort van de Dominicaanse Republiek.
Voor de beoordeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden), (hierna: de richtlijn).
Artikel 5, eerste lid van de richtlijn luidt:
Onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, laten de lidstaten de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen.
Aan burgers van de Unie kan geen inreisvisumplicht of soortgelijke formaliteit worden opgelegd.
Op grond van dit artikel kan worden afgeleid dat de vrouwen in beginsel een inreisrecht hadden.
Artikel 6 van de richtlijn luidt:
1. Burgers van de Unie hebben het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.
2. Lid 1 is eveneens van toepassing ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen, en in het bezit zijn van een geldig paspoort.
Nu de familieleden, dankzij wie de vrouwen een verblijfsvergunning in Spanje hebben verkregen, niet met de vrouwen zijn meegereisd naar Nederland en de vrouwen evenmin zich bij hen zouden voegen in Nederland, hadden de vrouwen (dus) geen verblijfsrecht in Nederland. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouwen zich wederrechtelijk in Nederland bevonden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de vrouwen allen naar Nederland zijn gereisd met het voornemen om hier in de illegale prostitutie te gaan werken. Het verblijf van de vrouwen in Nederland zou dan ook nooit, bijvoorbeeld via het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning, rechtmatig zijn geworden. Gelet op dit voornemen dat reeds bij het inreizen bij de vrouwen bestond is de rechtbank van oordeel dat niet alleen het verblijf in Nederland, maar ook de toegang tot Nederland wederrechtelijk was.
Wetenschap van de wederrechtelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de toegang tot en het verblijf in Nederland wederrechtelijkheid was, en dat de vrouwen niet mochten werken in Nederland, en overweegt daarover als volgt.
In de eerste plaats wordt iedereen in Nederland geacht de wet te kennen en voor zover dat niet het geval is, heeft iedereen de verantwoordelijkheid zich er in te verdiepen. Illegaliteit en immigratie zijn bovendien nagenoeg voortdurend onderwerp van het publieke debat.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte al gedurende langere tijd - al ruim voor de tenlastegelegde pleegperiode - contact had met medeverdachte, voornamelijk over het aanmaken van seksadvertenties op Kinky.nl. Ten behoeve van het aanmaken van de advertenties werden aan verdachte erotische getinte foto’s van de vrouwen en van hun identiteitsbewijzen toegestuurd. Verdachte was dus op de hoogte van de afkomst van de vrouwen en van hun voornemen om in de prostitutie aan het werk te gaan.
Verdachte wist dat de vrouwen niet zouden gaan werken in de vergunde prostitutie, maar dat zij voor medeverdachte gingen werken vanuit de woning aan de [adres 4] te [plaats] . Verdachte heeft het met zijn medeverdachte gecommuniceerd over het huren panden die kennelijk bestemd waren om als illegale seksinrichting te fungeren. Verdachte moet zich daarom hebben gerealiseerd dat het ging om werkzaamheden in de illegale prostitutie sector. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden de vraag moeten stellen of de buitenlandse vrouwen in dat geval wel rechtmatig toegang tot en verblijf in Nederland konden hebben.
Gesteld noch aannemelijk is geworden dat verdachte naar de verblijfsstatus van de vrouwen heeft geïnformeerd of bij de bevoegde autoriteiten navraag heeft gedaan. Verdachte heeft enkel ter terechtzitting verklaard dat hij aan medeverdachte heeft gevraagd of de vrouwen het werk op vrijwillige basis zouden gaan verrichten.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de vrouwen behulpzaam was bij het verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland, terwijl hun toegang tot en verblijf in Nederland wederrechtelijk was.
Het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a Sr moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat erom of betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk heeft maakt.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat medeverdachte de vrouwen heeft geworven om in Nederland in de illegale prostitutie aan het werk te gaan. Voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] hebben verdachte en medeverdachte vliegtickets geboekt en betaald. In Nederland hebben zij de werkzaamheden van de vrouwen gefaciliteerd door het plaatsen en opwaarderen van seksadvertenties op Kinky.nl. Ook heeft medeverdachte huisvesting, een werkplek en seksafspraken voor de vrouwen geregeld. Er was hierbij sprake van een mondelinge overeenkomst tussen de vrouwen en medeverdachte, waarbij onder andere afspraken waren gemaakt over de verdeling van de verdiensten. De handelingen van verdachte kunnen volgens de rechtbank gekwalificeerd worden als het ‘behulpzaam zijn bij’ het verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland, zoals bedoeld in artikel 197a Sr. Ook kan hieruit worden afgeleid dat medeverdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] krachtens een mondelinge overeenkomst arbeid heeft doen verrichten, zoals bedoeld in artikel 197b Sr.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] , acht de rechtbank, hoewel er daarvoor wel aanwijzingen voor in het dossier zijn dat medeverdachte haar arbeid heeft laten verrichten, niet bewezen dat medeverdachte haar daadwerkelijk arbeid heeft laten verrichten gedurende de ten laste gelegde periode. Zowel medeverdachte als [slachtoffer 2] ontkennen dat zij in Nederland heeft gewerkt als prostituee. Verdachte wordt van dit onderdeel partieel vrijgesproken.
Dat uit winstbejag is gehandeld, blijkt uit de omstandigheid dat de vrouwen 50% van hun verdiensten uit de prostitutie aan medeverdachte af moesten staan. Verdachte ontving voor het boeken van tickets en het plaatsen van advertenties voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] telkens 50 euro, zo is door hem ter terechtzitting bevestigd.
Uit de in paragraaf 4.3.1 geschetste algemene beschouwing komt volgens de rechtbank een beeld naar voren van de medeverdachte die zich, waarschijnlijk al gedurende meerdere jaren en zeker binnen de tenlastegelegde periode, met hulp van verdachte, beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland, waarbij medeverdachte de vrouwen actief wierf - met behulp van verdachte - van huisvesting en een werkplek voorzag en advertenties plaatste en opwaardeerde.
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter volgens vaste rechtspraak rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Verdachte is medeverdachte behulpzaam geweest door voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] vliegtickets te boeken. Ook heeft hij voor [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] seksadvertenties op Kinky.nl aangemaakt en bewerkt. Uit onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte is gebleken dat er al gedurende langere tijd veel contact tussen verdachte en medeverdachte was, voornamelijk over het plaatsen van seksadvertenties, en dat verdachte door medeverdachte werd betaald voor de door hem geleverde diensten. Medeverdachte heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte per geplaatste advertentie en per geboekt ticket 50 euro betaald kreeg. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor zijn werkzaamheden, het plaatsen van advertenties en boeken van tickets voor de vrouwen in totaal 300 euro heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen essentieel waren voor het verschaffen van toegang tot en het verblijf in Nederland van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en de tewerkstelling van deze twee vrouwen in de prostitutie in Nederland.
Deze ogenschijnlijk beperkte werkzaamheden worden gekleurd door de overige in het dossier opgenomen en door verdachte niet weersproken bevindingen omtrent zijn activiteiten vóór de tenlastegelegde periode. Deze dienen in dat licht te worden bezien en leveren een beeld op van een aanzienlijk meer dan incidentele bijstand aan zijn medeverdachte. Deze duiden integendeel op een duurzaam en min of meer structureel samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachte op.
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachte in zodanige mate aan de situatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is. Dat verdachte daarbij een kleinere rol en minder verdiensten heeft gehad dan medeverdachte maakt dat nog niet anders.