ECLI:NL:RBAMS:2017:516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
13/845010-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met kinderopvangtoeslag door valsheid in geschrift en oplichting

Op 18 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan kinderopvangtoeslagfraude. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 augustus 2009 tot en met 17 juli 2013, door middel van valse documenten, de Belastingdienst heeft misleid om onterecht kinderopvangtoeslag te ontvangen. De verdachte heeft valse aanvragen ingediend en verzuimd om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de Belastingdienst.

Tijdens de zitting op 18 januari 2017 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar werk als docente en de zorg voor haar dochter, meegewogen in de beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845010-14 (Promis)
Datum uitspraak: 18 januari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
C. Goedegebuure en van wat verdachte en haar raadsman mr. T. den Haan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:(medeplegen van) oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
Feit 3:in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
in de periode van 8 augustus 2009 tot en met 17 juli 2013 in de gemeente Amsterdam en te Heerlen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers heeft verdachte – ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag – documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen/wijzigingen Kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat
- [persoon 1] gedurende 140 uur per maand en [persoon 2] gedurende 140 uur per maand bij [naam kinderdagverblijf 1] vanaf 1 september 2009 kinderopvang genieten en
- [persoon 1] gedurende 145 uur per maand en [persoon 2] gedurende 145 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [naam kinderdagverblijf 1] en [persoon 3] gedurende 245 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [naam kinderdagverblijf 2] en
- [persoon 3] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 april 2012 kinderopvang geniet bij [naam kinderdagverblijf 3] ,
waardoor verdachte de suggestie heeft gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag,
waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
in de periode van 27 juni 2010 tot en met 20 oktober 2010 in de gemeente Amsterdam en te Heerlen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, als ware die geschriften echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
1. een antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2009 en
2. een jaaropgave kinderopvang 2009 van [naam kinderdagverblijf 4] ten name van [persoon 1] en
3. een jaaropgave kinderopvang 2009 van [naam kinderdagverblijf 4] ten name van [persoon 2] en
4. een jaaropgave kinderopvang 2009 van [naam kinderdagverblijf 4] ten name van [persoon 3] en
5. een viertal facturen kinderopvang voor de maanden januari 2010 en februari 2010 en maart 2010 en april 2010 van [naam kinderdagverblijf 4] ten name van [persoon 3]
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
opgestuurd naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen,
en bestaande die vervalsing daarin dat op die jaaropgaven en facturen een levering van diensten (kinderopvang) voor [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] zijn vermeld die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden,
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde,
in de periode van 29 maart 2008 tot en met 17 juli 2013 in de gemeente Amsterdam, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR),
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen,
immers heeft verdachte verzuimd aan de Belastingdienst te melden dat de door haar op de wijzigingen aanvraag en aanvragen Kinderopvangtoeslag (DOC-012 en DOC-018 en DOC-019 en DOC-032) vermelde kinderen geen kinderopvang (meer) genoten en/of minder uren opvang genoten, waardoor over de jaren 2008 en 2009 en 2010 en 2011 en 2012 en 2013 door de Belastingdienst uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop zij, verdachte, geen recht had,
terwijl ze wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bekennende verklaring van verdachte en de feiten en omstandigheden die in de overige bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij werkt als docente Engels op een middelbare school, heeft de zorg voor haar tweejarige dochter en is, zoals ook uit het reclasseringsrapport blijkt, bezig om haar leven zo goed mogelijk weer op te bouwen. Bij de strafoplegging moet bovendien in het voordeel van verdachte worden meegewogen dat de ex-man van verdachte initiator is geweest van de fraude en verdachte heeft beïnvloed om hieraan mee te doen. Tot slot is niet ten laste gelegd dat verdachte ook over het jaar 2007 ten onrechte toeslagen heeft ontvangen, zodat de over dat jaar ontvangen bedragen moeten worden afgetrokken van het benadelingsbedrag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voorwaardelijk verzoek
Het verzoek van de raadsman om, indien de rol van de ex-man van verdachte niet in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging wordt meegewogen, de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden zodat de ex-man van verdachte hierover kan worden gehoord, wordt afgewezen. De noodzaak tot het horen van de ex-man van verdachte is niet gebleken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de Belastingdienst door valselijk opgemaakte aanvragen/wijzigingen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij geen recht had op die toeslag. Bij deze oplichting is tevens gebruik gemaakt van valse documenten ter onderbouwing van de genoten kinderopvang door de kinderen van verdachte. Uit het feitencomplex vloeit automatisch voort dat verdachte in strijd met de haar geldende inlichtingenplicht niet aan de Belastingdienst heeft gemeld dat zij geen recht (meer) had op de gekregen toeslag. De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder aan dat zij de Belastingdienst, en daarmee ook de samenleving, aanzienlijk (financieel) nadeel heeft toegebracht door belastinggelden, waarop zij geen recht had, naar eigen inzicht te besteden.
Bij het bepalen van de strafmaat is gekeken naar het benadelingsbedrag van ongeveer € 90.000,- gerekend vanaf het jaar 2008. Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS zou in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zoals ook gevorderd door de officier van justitie – passend zijn.
De rechtbank houdt echter, meer dan de officier van justitie, rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gebleken is dat zij met ingang van januari 2017 als docente Engels werkzaam is op een middelbare school, de zorg heeft over haar tweejarige dochter, onder bewind staat en begonnen is met de terugbetaling van de door haar ten onrechte ontvangen toeslagen. Bovendien heeft verdachte geen strafblad en heeft zij ter terechtzitting spijt betuigd.
Gelet op deze omstandigheden is het niet opportuun dat verdachte naar de gevangenis gaat en zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Vanwege de ernst van de bewezen verklaarde feiten is het wel noodzakelijk dat een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, in combinatie met een forse taakstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt verdachte opgelegd om haar ervan te weerhouden in de toekomst weer de fout in te gaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225, 227b en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. J.A.A.G de Vries en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2017.