ECLI:NL:RBAMS:2017:5155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
C/13/599036 / HA ZA 15-1114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over uitkering na brand op motorjacht

In deze zaak heeft Deutsche Bank AG, eiseres, een vordering ingesteld tegen Europeesche Verzekering Maatschappij N.V., gedaagde, met betrekking tot een verzekeringsclaim na de brand en het zinken van een motorjacht. Het motorjacht was in 2007 verzekerd bij Europeesche door Eurolink Consultancy B.V. en was onderpand voor een krediet verstrekt door Deutsche Bank. Op 28 maart 2013 is het jacht tijdens een overtocht in brand gevlogen en gezonken. Deutsche Bank, als hypotheekhouder, heeft aanspraak gemaakt op de uitkering van de verzekeringspenningen, maar Europeesche heeft de claim afgewezen na een onderzoek naar de oorzaak van de brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de schipper, die aan boord was tijdens het voorval, onjuist waren en dat er opzet tot misleiding was. Hierdoor is het recht op uitkering vervallen volgens artikel 7:941 lid 5 BW. De rechtbank heeft de vordering van Deutsche Bank afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/589678 / HA ZA 15-591
Vonnis van 19 juli 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland, mede kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als Deutsche Bank en Europeesche.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 23 december 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald (die aanvankelijk gepland was op 16 juni 2016 maar toen op verzoek van Europeesche is aangehouden),
  • het door Deutsche Bank op 22 december 2016 ingediende aanvullende deskundigenbericht, genummerd productie 16,
  • de akte tot schorsing en gelijktijdige hervatting van de procedure ex artikel 225 en 227 Rv, waarbij Deutsche Bank AG in de plaats is getreden van de oorspronkelijke eiseres Deutsche Bank Nederland N.V.,
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2017 en de daarin vermelde stukken,
  • de brief van 30 januari 2017 van de advocaat van Deutsche Bank met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal,
  • de akte na comparitie van Europeesche, met een productie,
  • de antwoordakte van Deutsche Bank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eurolink Consultancy B.V. (hierna: Eurolink) heeft het motorjacht [naam 1] (hierna: het jacht) in 2007 bij Europeesche verzekerd, tegen onder meer het risico van brand (uitgebreid casco). De verzekering is afgesloten door tussenkomst van de gevolmachtigde [naam 2] .
2.2.
Een rechtsvoorgangster van Deutsche Bank heeft in 2008 krediet verstrekt aan Eurolink. Tot zekerheid van dat krediet heeft Eurolink een hypotheek verschaft van € 2,8 miljoen op het jacht.
2.3.
Op 28 maart 2013 is het jacht tijdens een overtocht van Italië naar Montenegro in brand gevlogen en gezonken. Aan boord waren de schipper [naam 3] (hierna: [naam 3] ), die in dienst was van Eurolink, en zijn metgezel [naam 4] (hierna: [naam 4] ). Zij hebben het jacht verlaten en hebben met een bijboot veilig de kust van Kroatië bereikt. Zij hebben foto’s gemaakt van het brandende jacht en verklaringen afgelegd over het gebeurde.
2.4.
Deutsche Bank heeft als hypotheekhouder een pandrecht op de vordering tot uitkering van verzekeringspenningen. Bij brief van 8 juli 2013 heeft Deutsche Bank bij Europeesche aanspraak gemaakt op de uitkering.
2.5.
Europeesche heeft een onderzoek naar de toedracht van de brand laten instellen door het onderzoeksbureau Interseco. In dat kader zijn [naam 3] en [naam 4] geïnterviewd. Als technische experts zijn voorts, door of namens Europeesche, ingeschakeld Biesboer Expertise B.V. en BMT Surveys Rotterdam B.V. Een technisch onderzoek aan het jacht zelf was niet mogelijk, omdat het wrak is gezonken en op de bodem van de Adriatische Zee ligt.
2.6.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek heeft Europeesche uitkering geweigerd.
2.7.
Naar aanleiding van de afwijzing van de verzekeringsclaim door Europeesche heeft Deutsche Bank een onderzoek laten uitvoeren door CNZ Marine (hierna: CNZ).
2.8.
In opdracht van Eurolink heeft Technoserv-WmcK(nl) op basis van de diverse naar de brand verrichte onderzoeken gerapporteerd over de omstandigheden van de brand.

3.Het geschil

3.1.
Deutsche Bank vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Europeesche wordt veroordeeld tot betaling van € 2.412.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2013, en tot betaling van € 38.490,07 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding, alles met veroordeling van Europeesche in de proces- en nakosten, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Deutsche Bank stelt kort gezegd dat Europeesche op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is tot vergoeding van de schade. De uitkering komt aan Deutsche Bank toe, als pandhouder. Naast de schade aan het jacht moeten ook de door Deutsche Bank gemaakte expertisekosten worden vergoed, evenals de (buitengerechtelijke) kosten die Eurolink heeft gemaakt – aan inschakeling van een advocaat, notaris, tolk en expert – voor de incasso waarvan Eurolink een volmacht aan Deutsche Bank heeft verstrekt.
3.3.
Europeesche bestrijdt de vordering. Op hetgeen daartoe wordt aangevoerd, wordt hierna ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat het jacht door brand verloren is gegaan. Daarmee is sprake van een verzekerd voorval, nu de verzekering dekking biedt voor schade die is veroorzaakt door ‘brand, zelfontbranding en brandblussing’ (artikel 3 onder a van het hoofdstuk bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco van de polisvoorwaarden). Europeesche kan in het licht van deze dekkingsomschrijving niet gevolgd worden in haar stelling dat Deutsche Bank niet alleen de brand moet aantonen, maar ook de (juistheid van de gestelde) toedracht daarvan.
4.2.
Europeesche stelt zich met een veelheid aan argumenten op het standpunt dat zij de schade niet hoeft te vergoeden. Onder meer voert zij aan dat onjuiste verklaringen zijn afgelegd over de toedracht van de brand en dat dit is gedaan met het opzet haar te misleiden, zodat op grond van artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het recht op uitkering is vervallen.
4.3.
De verklaringen die volgens Europeesche onjuist zijn, zijn afkomstig van de opvarenden van het jacht, [naam 3] en [naam 4] . Deutsche Bank stelt dat deze verklaringen hoe dan ook niet kunnen gelden als verklaringen van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. Daarin wordt Deutsche Bank niet gevolgd, in ieder geval niet waar het de verklaringen van [naam 3] betreft. Nu de verzekeringnemer (Eurolink) een rechtspersoon is, kunnen van haar afkomstige verklaringen door verschillende natuurlijke personen worden afgelegd. In dit geval heeft de bestuurder van Eurolink, [naam 5] , op 11 april 2013 aan de onderzoekers van Interseco laten weten dat zij hem niet moesten vragen wat er was gebeurd omdat hij er niet bij was geweest, en dat ze hun vragen aan [naam 3] moesten stellen. Daarmee is [naam 3] aangewezen als degene die uit naam van Eurolink mededelingen aan Europeesche zou doen. Die mededelingen hebben dan te gelden als afkomstig van de verzekeringnemer. Of ook de verklaringen van [naam 4] zo kunnen worden aangemerkt, kan gelet op het navolgende in het midden blijven.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of [naam 3] – en dus Eurolink – onjuiste mededelingen heeft gedaan, stelt de rechtbank voorop dat in dit geval Europeesche (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de informatie die zij van de verzekeringnemer krijgt over het voorval. Het jacht ligt immers op de bodem van de zee en technisch onderzoek naar de toedracht van de brand is daardoor niet mogelijk. Dit brengt mee dat aan de volledigheid en consistentie van de door [naam 3] afgelegde verklaringen hoge eisen mogen worden gesteld. Deze verklaringen zijn namelijk de enige beschikbare aanwijzingen over de toedracht, in combinatie met de foto’s die van het brandende jacht zijn gemaakt.
4.5.
[naam 3] heeft over de toedracht van de brand op verschillende momenten verklaringen afgelegd, waaronder tegenover de onderzoekers van Interseco en bij een notaris. Afgaande op de verklaringen tegenover Interseco (niet betwist wordt dat die juist zijn opgenomen in het rapport) en de notaris is volgens [naam 3] (samengevat) het volgende gebeurd.
[naam 3] bevond zich met [naam 4] in de afgesloten salon van het jacht. [naam 3] was het jacht aan het besturen en [naam 4] lag op de bank te slapen. Plotseling hoorde [naam 3] het elektronisch alarm (dit bevindt zich in de motorruimte,
rb). Hij heeft het instrumentenpaneel gecontroleerd op bijzondere signalen en heeft niets abnormaals geconstateerd. Hij kon het geluid niet lokaliseren. Hij heeft zich omgedraaid om te kijken waar het vandaan kwam, en zag toen rook op het achterdek. Het kwam uit het luik naar de motorruimte. Hij heeft dat luik niet opengemaakt omdat de brand in de motorruimte woedde en het gevaarlijk zou zijn om het luik open te doen. De automatische brandblusinstallatie (deze bevindt zich ook in de motorruimte,
rb) was ook aangegaan, hij zag namelijk op enig moment wit poeder uit de luchtkokers komen, dat op zijn broek terecht is gekomen. Hij heeft [naam 4] wakker gemaakt en hem gewaarschuwd dat er rook aan boord was. Toen is hij uit de salon naar buiten gegaan. Daar was overal rook, die ook de salon binnendrong via de overstek van de flying bridge. Toen was er paniek en hebben de mannen samen een reddingsvlot van de fly gepakt en in het water gegooid. [naam 3] is toen de trap afgegaan om het touw van het reddingsvlot aan het jacht vast te maken. Inmiddels was er veel rook. Toen [naam 3] op het dek liep, hoorde hij het geknetter van het vuur onder zich, een geluid alsof er droge takken in brand staan. Het reddingsvlot was inmiddels vastgebonden en de mannen zijn naar achteren gelopen om in het vlot te kunnen stappen. Dat was echter intussen naar de voorkant van het jacht gedreven en was heel moeilijk terug te halen. Daarom hebben ze de rubberboot losgesneden en in het water gelaten. Ze zijn in de rubberboot gestapt; op dat moment heeft [naam 3] overal rook gezien en nog geen vlammen. Van alle kanten kwam rook. Na wat moeite heeft [naam 3] de rubberboot weg van het jacht kunnen varen. Vervolgens heeft hij [naam 4] gevraagd foto’s van het brandende jacht te maken om aan de eigenaar te kunnen laten zien.
4.6.
De verklaringen van [naam 3] , daarover zijn partijen het eens, wijzen op een brand die is ontstaan in de motorruimte. De experts van beide partijen zijn het er echter over eens dat de brand daar niet is ontstaan. De vraag is dan waar de brand wel is ontstaan, en of die ontstaansplek en het brandverloop zoals dat kan worden gereconstrueerd, past bij de verklaringen van [naam 3] , specifiek bij zijn verklaring dat het brandalarm is afgegaan, de automatische blusinstallatie in werking is getreden, er rook te zien was komend uit het toegangsluik tot de motorruimte en dat er geknetter van vuur onderdeks was te horen.
4.7.
De over en weer ingeschakelde experts lijken het er grotendeels over eens dat, voor zover op basis van de foto’s en hun kennis omtrent branden in het algemeen valt te reconstrueren, de brand waarschijnlijk is ontstaan rond het achterdek of in de salon. De expert van Deutsche Bank voegt daar als mogelijke ontstaansplek de aan het achterdek grenzende kombuis aan toe en later ook nog de toegang tot het onderdeks gelegen bemanningsverblijf.
4.8.
Volgens de door Europeesche ingeschakelde deskundigen passen de verklaringen van [naam 3] niet bij een brand die is ontstaan rond het achterdek of in de salon of op de door de expert van Deutsche Bank aanvullend genoemde plekken. Het brandalarm zou dan niet zijn afgegaan en de automatische blusinstallatie evenmin. Er zou geen rookontwikkeling te zien zijn uit het toegangsluik tot de motorruimte en geknetter van vuur onderdeks zou niet te horen zijn geweest.
4.9.
Volgens de expert van Deutsche Bank kan het brandalarm zijn geactiveerd doordat rook van het achterdek via de ventilatieopeningen aan de zijkanten van het jacht de motorruimte is ingezogen; de draaiende motoren zuigen lucht, en dus ook rook, van buiten aan. De automatische blusinstallatie – die niet reageert op rook, maar op een stijging van de temperatuur in de motorkamer tot 67 à 68 graden Celsius – kan zijn geactiveerd door een brand in de nabijheid, bijvoorbeeld in het naastgelegen bemanningsverblijf. Zichtbare rookontwikkeling vanuit het toegangsluik tot de motorruimte is ook volgens CNZ onaannemelijk; maar mogelijk is de rook op het achterdek aangezien voor rook komende uit dat luik. Ten slotte is hoorbaar geknetter van vuur onderdeks verklaarbaar als de brand is ontstaan in de toegangsruimte tot het onderdeks gelegen bemanningsverblijf.
4.10.
De rechtbank is, de bevindingen van de experts overziend, van oordeel dat de verklaringen van [naam 3] op belangrijke onderdelen onjuist zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.11.
[naam 3] heeft met stelligheid verklaard dat het brandalarm is afgegaan. Dat gebeurt, zo staat vast, als er rook in de motorruimte komt. Bij een brand in de motorruimte zelf is dat logisch, maar niet bij een brand elders op het jacht. Dat er rook vanaf het achterdek via de aanzuigopeningen aan de zijkanten van het jacht de motorruimte ingezogen zou zijn waardoor het alarm is geactiveerd, kan niet worden aangenomen. De experts van Europeesche hebben uitgelegd dat daarvoor nodig zou zijn dat die rook eerst opstijgt en zich daarna naar de zijkant van het jacht beweegt - dus in voorwaartse richting, terwijl het jacht vooruit vaart – en dan ook nog via de lager gelegen zijopeningen naar binnen gezogen wordt in de motoren, waarvan vast staat dat die op dat moment met weinig vermogen draaiden omdat het jacht een lage snelheid had. Dit is erg onwaarschijnlijk. Een andere, wel waarschijnlijke, oorzaak voor het afgaan van het brandalarm, zonder brand in de motorruimte, is niet gegeven. Dat het alarm daadwerkelijk is afgegaan, zoals [naam 3] verklaart, wordt dan ook niet aangenomen.
4.12.
[naam 3] heeft ook stellig verklaard dat de automatische blusinstallatie in de motorruimte in werking is getreden. Vast staat dat deze installatie pas in werking treedt als de temperatuur in de motorruimte 67 à 68 graden Celsius bereikt. Dat gebeurt niet als gevolg van het enkel draaien van de motoren, want anders zou de installatie voortdurend in werking treden. Er moet dus een van buiten komende oorzaak zijn (brand in de motorruimte was er immers niet) die de stijging van de temperatuur kan verklaren. De enige daarvoor geopperde mogelijkheid is een brand in het naastgelegen bemanningsverblijf. De experts van Europeesche sluiten echter gemotiveerd een brand in het bemanningsverblijf uit, omdat op de foto’s niet is te zien dat er ook brand woedt in dat verblijf, en bovendien in dat geval rook door de toegangsdeur zou zijn gekomen, waarover niemand heeft verklaard. Los daarvan is van de kant van Europeesche naar voren gebracht dat zich tussen het bemanningsverblijf en de motorruimte over de hele breedte van de boot een dieseltank bevond, die gevuld was met diesel en dus een verkoelend effect had. Hier tegenover heeft Deutsche Bank alleen gesteld dat de dieseltank ‘niet tot hier strekte’. Dat de automatische blusinstallatie daadwerkelijk is geactiveerd, zoals [naam 3] heeft verklaard, kan gelet op dit alles evenmin worden aangenomen.
4.13.
[naam 3] heeft voorts herhaaldelijk verklaard dat hij rook heeft zien komen uit het toegangsluik tot de motorruimte. Zelfs volgens de expert van Deutsche Bank is dit onaannemelijk. Zij suggereert dat [naam 3] zich heeft vergist en rook op het achterdek heeft aangezien voor rook uit het luik. De rechtbank stelt echter vast dat [naam 3] bij herhaling en zeer nadrukkelijk heeft meegedeeld dat hij rook uit ‘die deur’ – bedoeld was ‘dat luik’– heeft zien komen en dat hij dat luik niet heeft opengemaakt, omdat daar de brand was en het openen van het luik dus gevaarlijk zou zijn; ten slotte heeft hij ook verklaard dat hij met een brandblusser op dat luik heeft gespoten. Daar komt bij dat [naam 3] volgens zijn eigen verklaring meerdere keren over het achterdek is gelopen en dus langs het luik. Dat hij zich zou hebben vergist in de plek waar de rook volgens hem vandaan kwam, kan gelet hierop niet worden aangenomen. Nu zichtbare rook uit het luik volgens alle experts onaannemelijk is, klopt ook deze verklaring van [naam 3] niet.
4.14.
Ten slotte heeft [naam 3] meer dan eens verklaard dat hij lopend op het dek geknetter van vuur onder zich hoorde. Dit zou heel verklaarbaar zijn bij een brand in de motorruimte, die zich echter niet voordeed. De enige alternatieve verklaring die hiervoor is gegeven, is dat de brand zou zijn ontstaan in de toegangsruimte tot het onderdeks gelegen bemanningsverblijf. Zoals hiervoor al is vermeld, hebben de experts van Europeesche een brand in de bemanningsruimte gemotiveerd uitgesloten. Bovendien is niet toegelicht door welke ontstekingsbron op die plek een brand had kunnen ontstaan. Dat [naam 3] werkelijk geknetter van vuur onderdeks heeft gehoord, is dan ook zeer twijfelachtig.
4.15.
Dat [naam 3] zich bij het afleggen van zijn verklaringen over de toedracht vergist zou hebben, is gelet op de in het oog springende onjuistheden en de hoeveelheid ervan niet denkbaar. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij bewust onjuist heeft verklaard. Gelet op de omvang en de aard van de onjuistheden moet dit zijn gedaan met het opzet de verzekeraar te misleiden omtrent de toedracht van de brand.
4.16.
Het beroep van Europeesche op artikel 7:941 lid 5 BW slaagt dus. Het recht op uitkering is vervallen. Dat deze sanctie gelet op de omstandigheden niet zou zijn gerechtvaardigd, is door Deutsche Bank – terecht – niet gesteld. Dit betekent dat de vordering van Deutsche Bank moet worden afgewezen. Hetgeen verder nog naar voren is gebracht over onder meer de geldigheid van de algemene voorwaarden, onvoldoende zorg, roekeloosheid en de omvang van de schade, hoeft niet te worden besproken.
4.17.
Deutsche Bank wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de kant van Europeesche worden die begroot op € 3.864,= voor griffierecht en (2,5 punten à tarief VIII =) € 8.027,50 aan salaris advocaat, totaal € 11.891,50. De wettelijke rente over de proceskosten wordt niet toegewezen vanaf datum vonnis, zoals verzocht, maar vanaf 14 dagen nadien. De nakosten worden toegewezen voor zover deze nu al kunnen worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het gevorderde af;
  • veroordeelt Deutsche Bank in de proceskosten, aan de kant van Europeesche begroot op
  • veroordeelt Deutsche Bank in de nakosten, begroot op € 131,= voor salaris advocaat, te vermeerderen, indien Deutsche Bank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet en het vonnis vervolgens aan haar wordt betekend, met € 68,= voor salaris advocaat en de explootkosten van betekening;
  • verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, mr. B. Brokkaar en mr. C. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: