ECLI:NL:RBAMS:2017:5145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
13/751884-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake Europees Aanhoudingsbevel en rechtmatig verblijf in Nederland

Op 20 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Slupsk, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1977, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 11 januari 2016, behandeld. Tijdens de zittingen op 25 april en 6 juli 2017 zijn verschillende aspecten van de zaak besproken, waaronder de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslagen van het EAB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon sinds 2011 onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft, maar dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen of hij voldoet aan alle voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6, lid 5 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd bij vonnis II geweigerd, maar het onderzoek heropend om meer duidelijkheid te krijgen over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om informatie op te vragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst over de verwachte verblijfsstatus van de opgeëiste persoon in Nederland. De zaak is voor onbepaalde tijd aangehouden, met de mogelijkheid van een nieuwe zitting in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751884-15
RK nummer: 16/291
Datum uitspraak: 20 juli 2017
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2012 door
the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1977,
verblijfadres in Nederland: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 april 2017
De behandeling van de vordering is aangevangen op de openbare zitting van 25 april 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Poolse taal. Zijn raadsvrouw, mr. S. Pijl, advocaat te Amsterdam, is niet verschenen.
De raadsvrouw heeft per e-mail bericht van 25 april 2017 verzocht om aanhouding van de zaak, omdat zij ziek was en geen vervanging kon regelen.
De rechtbank heeft de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen de opgeëiste persoon ter zitting bij te staan bij de behandeling van zijn zaak.
Zitting 6 juli 2017
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen eerst met dertig dagen verlengd en vervolgens de verlengde termijn voor onbepaalde tijd verlengd op grond van respectievelijk het derde en vierde lid van voormeld artikel van de OLW. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde (verlengde) termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een vonnis van the District Court in Slupsk van 12 april 2007, zaaknummer: II K 63/07;
een vonnis van the District Court in Slupsk van 19 oktober 2011, zaaknummer: XIV K 577/10.
Bij voormelde vonnissen zijn aan de opgeëiste persoon vrijheidsstraffen opgelegd voor de duur van, respectievelijk:
  • 5 jaar en 6 maanden;
  • 1 jaar en 2 maanden.
De opgeëiste persoon moet van deze straffen nog ondergaan, respectievelijk:
  • 9 maanden en 7 dagen;
  • 1 jaar, 1 maand en 29 dagen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het restant van de vrijheidsstraffen in Polen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van 21 januari 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit (ten aanzien van het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis II). Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van voormeld onderdeel van het EAB en voormelde brief zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is ten aanzien van vonnis I, maar wel ten aanzien van vonnis II. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren voor zover die is verzocht voor de tenuitvoerlegging van de bij vonnis II opgelegde vrijheidsstraf.

5.Strafbaarheid feiten vonnis I

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis I niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
  • diefstal.

6.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW; heropening van het onderzoek

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman is van mening dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid van de OLW. Dit betekent volgens de raadsman dat de weigeringsgrond van het tweede lid van voormeld artikel van toepassing is en dat de officier van justitie zich bereid kan verklaren tot overname van de straf (vonnis I), zoals bedoeld in het derde lid van voormeld artikel. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aanhouding in afwachting van de uitspraak in de zaak Poplawski, waarin de rechtbank prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over voormelde artikelleden van de Overleveringswet.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. Zij heeft er met name op gewezen dat op grond van de aanwezige stukken niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van seizoensarbeid. Hij voldoet in ieder geval dus niet aan (de materiële uitleg van) één van de drie voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander in artikel 6, vijfde lid van de OLW, te weten het bezit van een vergunning voor onbepaalde tijd, aldus de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de raadsman en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon genoegzaam heeft aangetoond dat hij sinds 2011 onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft.
Uit de door de raadsman overgelegde stukken over de jaren 2011 tot en met 2017 volgt dat de opgeëiste persoon in die jaren een substantieel inkomen uit arbeid in Nederland heeft verdiend. Voor zover over enkele tijdvakken geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot het periodieke inkomen (salarisspecificaties, stortingen inkomen), heeft de rechtbank het betreffende jaarinkomen afgezet tegen het gemiddelde week/maandinkomen, zoals dat uit de overige stukken blijkt. Daaruit concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon (vrijwel) onafgebroken in Nederland inkomen heeft genoten en dat op grond van de nadere stukken, anders dan gesteld door de officier van justitie, uitgesloten kan worden dat er sprake is geweest van seizoenarbeid in Nederland.
Verder acht de rechtbank gelet op de ter zitting overgelegde stukken aangetoond dat in 2012 het inkomen van de opgeëiste persoon is gestort op de bankrekening van zijn partner.
Met de officier van justitie heeft de rechtbank geconstateerd dat de opgeëiste persoon zich tot op heden niet in Nederland heeft ingeschreven en dat op enkele stukken adressen in Polen van de opgeëiste persoon zijn vermeld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank hierin echter geen aanleiding te twijfelen aan het onafgebroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat op verschillende stukken ook adressen in Nederland van de opgeëiste persoon zijn vermeld.
Nu de opgeëiste persoon heeft aangetoond dat hij sinds 2011 onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft, staat vast dat hij voldoet aan twee van de drie voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander in artikel 6, vijfde lid, van de OLW, te weten (de materiële uitleg van) het bezit van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd en het rechtsmacht vereiste.
Om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon ook voldoet aan de derde en laatste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander in voormeld artikellid, is nader onderzoek nodig. De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en de officier van justitie opdragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst te vragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 45, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Slupsk, II Criminal Department(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wegens het feit dat ten grondslag ligt aan
het vonnis van the District Court in Slupsk van 19 oktober 2011, zaaknummer: XIV K 577/10.
HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor zover dat betrekking heeft op de verzochte overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, wegens de feiten die ten grondslag liggen aan
het vonnis van the District Court in Slupsk van
12 april 2007, zaaknummer: II K 63/07om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen
de Immigratie- en Naturalisatiedienst te vragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
BEVEELTdat het onderzoek in zoverre zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
BEVEELTde oproeping van tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.