ECLI:NL:RBAMS:2017:5142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
13/751366-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het District Court van Lublin in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 8 juni en 6 juli 2017 voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat haar personalia correct zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat zij tijdig en in persoon was gedagvaard voor de zittingen die leidden tot de vonnissen in Polen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, alsook aan diefstal met geweld. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon de opgelegde vrijheidsstraffen in Polen kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751366-17 (EAB II)
RK-nummer: 17/2728
Datum uitspraak: 13 juli 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 april 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 februari 2017 (ontvangen op 17 april 2017) door het District Court van Lublin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 8 juni 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met 30 dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 6 juli 2017
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van 15 mei 2014 (III K 347/14), uitgevaardigd door het Regional Court in Lublin-Wschód;
  • een vonnis van 20 oktober 2014 (III K 802/14), uitgevaardigd door het Regional Court in Lublin-Wschód.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden (III K 347/14) en
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar (III K 802/14),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen. Bij beslissingen van het Regional Court in Lublin-Wschód van respectievelijk
8 juni 2014 en 2 februari 2016 is de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen bevolen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Ten aanzien van het vonnis van 15 mei 2014 (III K 347/14)
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig wat op de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis van 15 mei 2014. De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is dus niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Ten aanzien van het vonnis van 20 oktober 2014 (III K 802/14)
Het EAB strekt met betrekking tot het vonnis van 20 oktober 2014 tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het onderdeel D. van het EAB vermeld dat dit het geval is. Deze informatie wordt bevestigd door de door de uitvaardigende justitiële autoriteit op verzoek van de officier van justitie overgelegde nadere stukken. Zo is een ‘confirmation of receipt’ overgelegd met handtekening van de opgeëiste persoon. Het op dit stuk vermelde referentienummer – III K 802/14 – en de zittingsdatum – 20/10/2014 – komen overeen met de informatie in het EAB over het vonnis. Ook de datum 27 augustus 2014, waarop de opgeëiste persoon volgens de informatie in het EAB zou zijn geïnformeerd, is vermeld op het stuk.
Gezien het voorgaande is de als eerste alternatief vermelde uitzonderingssituatie in artikel 12 onder a, van de OLW van toepassing. De weigeringsgrond van dit artikel is dus niet van toepassing.
Voor zover de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 20 oktober 2014 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf is genomen zonder dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van de zitting in die procedure, kan dit – anders dan gesteld door de raadsman – niet leiden tot weigering van de verzochte overlevering op grond van artikel 12 van de OLW. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank ziet deze weigeringsgrond niet op dergelijke procedures, waarbij geen sprake is van een behandeling ten gronde ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal door twee of meer verenigde personen (feit inzake III K 347/14)
  • diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd om het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit inzake III K 802/14).

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de verzochte overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het District Court van Lublin (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, opgelegd bij
het vonnis van 15 mei 2014 van het Regional Court in Lublin-Wschód (III K 347/14) en het vonnis van 20 oktober 2014 van het Regional Court in Lublin-Wschód (III K 802/14), te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2017.
Mr. M.J. Alink is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.