ECLI:NL:RBAMS:2017:5138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
13/730104-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor witwassen en mensenhandel in de illegale prostitutie

Op 19 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 47-jarige vrouw, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mensenhandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrouwen hielp om illegaal naar Nederland te komen en daar in de prostitutie te werken. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van uitbuiting in de prostitutie, omdat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van dwangmiddelen of uitbuiting. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het helpen van vrouwen bij het verkrijgen van toegang en verblijf in Nederland, terwijl zij wist dat dit wederrechtelijk was. Daarnaast werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van deze vrouwen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 301 dagen, met aftrek van het voorarrest. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van de verdachte in de illegale prostitutie en het witwassen van de opbrengsten daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730104-15 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven postadres [postadres] , [plaats ] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 5 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en haar raadsman mr. H.G. Koopman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijzigingen op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie ten aanzien van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in de periode van 1 mei 2015 tot en met 25 november 2015 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Almere en/of Schiphol, in elk geval in Nederland en/of Spanje;
2. medeplegen van het arbeid doen verrichten door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] in de periode van 1 mei 2015 tot en met 25 november 2015 te Amsterdam en/of Schiphol en/of te Almere, althans in Nederland, terwijl verdachte wist of ernstige reden te vermoeden had dat deze personen zich de toegang of verblijf in Nederland wederrechtelijk hadden verschaft;
3. medeplegen van het behulpzaam zijn van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland in de periode van 1 mei 2015 tot en met 25 november 2015 te Amsterdam en/of Schiphol en/of te Almere, in elk geval in Nederland, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was
en/of
medeplegen van het uit winstbejag behulpzaam zijn van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland in de periode van 1 mei 2015 tot en met 25 november 2015 te Amsterdam en/of Schiphol en/of te Almere, in elk geval in Nederland, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;
4. medeplegen van gewoontewitwassen van de verdiensten van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] uit de door hen verrichte prostitutiewerkzaamheden in de periode van 1 mei 2015 tot en met 25 november 2015 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Schiphol en/of Almere, althans in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in het dossier voldoende aanwijzingen bevinden op grond waarvan bewijs voor de dwangmiddelen ‘misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ voorhanden is.
Ten aanzien van de vier in de tenlastelegging genoemde vrouwen is sprake van werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen.
Er is echter onvoldoende bewijs voor het ‘oogmerk van uitbuiting’, zoals bedoel in artikel 273f, eerste lid, aanhef onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken voor dit gedeelte van de tenlastelegging.
Voor het bedoelde onder artikel 273f, eerste lid, aanhef onder sub 3, 4, 6 en 9 Sr acht de officier van justitie wel voldoende bewijs aanwezig. De feiten zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen, nu het verblijf van de vrouwen in Nederland, gelet op de vreemdelingenrechtelijke regelgeving, van meet af aan wederrechtelijk was. Verdachte is de vrouwen behulpzaam geweest bij het zich toegang tot en verblijf verschaffen in Nederland. Daarnaast heeft verdachte de vrouwen werk laten verrichten. Verdachte besefte zich dat de vrouwen zonder geldige papieren niet mochten werken, maar trok zich daar weinig van aan.
Verdachte en medeverdachte hebben van hun handelen een gewoonte gemaakt.
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie is dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) het door de vrouwen in de prostitutie verdiende geld heeft witgewassen. Dit blijkt uit haar eigen verklaring dat zij het geld gebruikte voor het betalen van onder andere de huur en advertenties en aan medeverdachte betalingen deed.
Medeplegen
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte alle feiten tezamen en in vereniging heeft gepleegd met medeverdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen, en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat door verdachte enig dwangmiddel is gebruikt. Naar de positie van de vrouwen in het thuisland, de Dominicaanse Republiek althans Santo Domingo, is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan. Ook was er geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) zijn op eigen gelegenheid en kosten naar Nederland gekomen en hadden nog geen werkzaamheden verricht toen de zedencontrole op 25 november 2015 plaatsvond. Met deze vrouwen, en ook met de andere vermeende slachtoffers [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), is slechts een informatief gesprek gevoerd. De verdediging heeft hen niet kunnen ondervragen en is onvoldoende gecompenseerd. Er is onvoldoende steun in andere verklaringen en bewijsmiddelen. De verklaring van [slachtoffer 4] is niet betrouwbaar, omdat zij op vele punten anders heeft verklaard dan anderen en dient buiten beschouwing te worden gelaten.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Ook ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. [slachtoffer 2] is op eigen gelegenheid naar Nederland gereisd, hier was verdachte niet bij betrokken. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] hadden een Spaanse verblijfsvergunning en zijn Nederland dus legaal binnengekomen. Het was aan hen om zich binnen drie dagen bij de Vreemdelingendienst te melden, wellicht hebben zij zich in Rotterdam gemeld toen zij daar verbleven. [slachtoffer 2] heeft verklaard niet te hebben gewerkt en slechts één dag in de woning te hebben verbleven. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] kregen zelf het geld van de klanten. Verdachte faciliteerde de werkzaamheden wel, maar was zich er niet van bewust dat de vrouwen niet in Nederland mochten werken.
Ten aanzien van feit 4
Het geld dat de vrouwen hebben verdiend in de prostitutie, voor zover dit het door verdachte ontvangen deel betreft, is door haar gebruikt voor het betalen van de huisvesting en kosten voor het plaatsen en opwaarderen van de advertenties en daarom niet door verdachte witgewassen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.3.1.1. Algemene beschouwing
Uit de stukken in het dossier blijkt dat over verdachte en medeverdachte al in 2013 bij de politie signalen binnen kwamen met betrekking tot - niet vergunde - prostitutie. In een mutatie uit 2013 is verdachte in verband gebracht met overlast door prostitutie op het adres [adres] te [plaats ] , welke woning verdachte op dat moment huurde. Ook medeverdachte is door omwonenden herkend als een persoon die in die periode rond deze woning aanwezig was. In 2014 zijn verdachte en medeverdachte in verband gebracht met mogelijke illegale prostitutie op het adres [adres] te [plaats ] . De naam van verdachte komt ook naar voren in een mutatie met betrekking tot het adres [adres] te [plaats ] , waar verdachte in 2015 verbleef in gezelschap van twee vrouwen. In de telefoon van medeverdachte zijn (erotische) foto’s aangetroffen van [naam 1] , één van deze twee vrouwen.
Uit onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon van verdachte is onder andere naar voren gekomen dat het telefoonnummer van verdachte werd vermeld in een Marktplaatsadvertentie, waarin adverteerder ‘ [naam adverteerder] ’ op zoek was naar meisjes die interesse hadden om in de prostitutie te werken. Deze adverteerder was reeds 2,5 jaar actief op Marktplaats.
Daarnaast heeft zij, zoals verklaard ter terechtzitting, een advertentie op een vergelijkbare website als Kinky in Spanje geplaatst, waarin zij eveneens meisjes wierf om in de prostitutie in Nederland te werken.
Ook blijkt dat verdachte veelvuldig contact had met vrouwen over werken in de prostitutie in Nederland. Zo besprak verdachte via WhatsApp met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) wanneer zij naar Nederland kon komen om voor haar te werken, op welk adres zij kon verblijven en stuurde [naam 2] desgevraagd een aantal erotisch getinte foto’s die voor haar seksadvertenties konden worden gebruikt. Gelet op de inhoud van de berichten vanaf juli 2015, was [naam 2] vanaf die periode aan het werk in de prostitutie. Uit de met [naam 3] (hierna: [naam 3] ) gewisselde WhatsApp-berichten blijkt dat verdachte haar herhaaldelijk vroeg om haar in contact te brengen met nieuwe meisjes die voor haar wilden werken, en dat zij bereid was om aan haar 100 tot 200 euro per meisje te betalen. Uit de berichten kan worden opgemaakt dat er door [naam 3] daadwerkelijk een meisje is gevonden die voor verdachte in Nederland aan het werk ging. Ook zijn berichten in de telefoon van verdachte aangetroffen die betrekking lijken te hebben op het ‘ronselen’ van meisjes, zoals een bericht van 29 april 2015:
‘En ze moeten mij foto’s sturen zodat het klaar is als zij aankomen om te werken’, en een bericht van 6 november 2015:
‘Het meisje dat hier was gaat morgen weg en dan heb ik geen meisjes meer’.
In een andere telefoon van verdachte zijn veel prostitutie gerelateerde berichten aangetroffen, waarbij verdachte ten aanzien van de seksafspraken kennelijk als tussenpersoon fungeerde tussen de klanten en de prostituees. Uit onderzoek aan aangetroffen notities is gebleken dat er een boekhouding werd bijgehouden van de prostitutiewerkzaamheden. Er zijn in de notities vrouwennamen, bedragen, tijdstippen en tijdsduren genoemd. De vrouwennamen waren te koppelen aan advertenties op kinky.nl, waarvan de foto’s soms ook weer voor kwamen in de telefoon van verdachte. Bij verdachte zijn een veelvoud aan werktelefoons en simkaarten aangetroffen, die kennelijk werden gebruikt voor het maken van seksafspraken. Op verschillende gegevensdragers zijn foto’s van vrouwen, veelal in erotische poses, en foto’s van identiteitsbewijzen van vrouwen aangetroffen.
Uit de WhatsApp-berichten is gebleken dat verdachte veelvuldig contact had met ‘ [medeverdachte] ’, zijnde medeverdachte. Medeverdachte bood verschillende diensten aan en voerde opdrachten uit voor verdachte, zoals het plaatsen van seksadvertenties.
In de telefoon van medeverdachte zijn veel erotische foto’s van vrouwen en foto’s van identiteitsbewijzen van vrouwen aangetroffen, waarvan verschillende foto’s ook in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Een aantal van de in de telefoon opgeslagen contacten kunnen worden gekoppeld aan advertenties op Kinky.nl en aan prostitutie gerelateerde mutaties in de politiesystemen.
Op 25 november 2015 is er in het kader van een bestuursrechtelijke controle ‘niet vergunde prostitutiebedrijven’ een afspraak gemaakt met een adverterende prostituee zich noemende ‘ [naam prostituee] ’. Zij gaf door werkzaam te zijn op het adres [adres] te [plaats ] . In de woning werden vijf vrouwen, waarvan drie vrouwen in badjas, aangetroffen, te weten de vier in de tenlastelegging genoemde vrouwen en verdachte. Bij die gelegenheid is een groot deel van de hiervoor beschreven goederen aangetroffen.
Uit voorgaande beschouwing komt volgens de rechtbank een beeld naar voren van een verdachte die zich, waarschijnlijk al gedurende enkele jaren, met hulp van medeverdachte, beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland, waarbij verdachte vrouwen actief wierf en faciliteerde.
4.3.1.2. Ten aanzien van de mensenhandel van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen
Wettelijk kader
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 Sr van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] .
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Voor niet alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert.
Informatieve gesprekken
Met de vier vrouwen die tijdens de bestuurlijke controle op 25 november 2015 op het adres [adres] te [plaats ] zijn aangetroffen, zijn informatieve gesprekken gevoerd, waaruit een vermoeden van mensenhandel is ontstaan.
Zo heeft [slachtoffer 2] in haar informatieve gesprek verklaard dat verdachte haar had voorgehouden dat zij in Nederland schoonmaakwerk kon gaan doen. Zij heeft geld van een nichtje moeten lenen om een vliegticket naar Nederland te kopen. Toen zij er in Nederland achter kwam dat het om prostitutie ging, kon zij niet vertrekken omdat zij geen geld had om een ticket voor de terugvlucht te kopen. Verder heeft zij een dochter, die in de Dominicaanse Republiek verblijft.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij twee kinderen heeft die zij moet onderhouden en dat zij daarom genoodzaakt was om in de prostitutie te gaan werken. Verdachte zou voor haar de afspraken met klanten maken en de seksadvertentie plaatsen. De 50/50 verdeling van de opbrengst van haar werk die verdachte aan haar voorstelde vond zij niet wenselijk, maar zij zag geen andere optie om voldoende geld te verdienen. Zij spreekt geen Engels of Nederlands. Ze heeft geld van een vriendin moeten lenen om een vliegticket naar Nederland te kopen.
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat verdachte de kosten van hun vliegtickets naar Nederland heeft voorgeschoten. Van hun verdiensten in de prostitutie moesten zij 50% aan verdachte afstaan. Verdachte betaalde de huur en zij regelde de klanten en de seksadvertenties. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij tegen haar wil in mannen moest pijpen zonder condoom, omdat verdachte dreigde haar advertentie anders offline zou halen. Beide vrouwen hebben kinderen die in de Dominicaanse Republiek verblijven en door hen worden onderhouden.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris is het onmogelijk gebleken om drie van de vier vrouwen op te sporen teneinde hen nogmaals als getuigen te horen. Enkel [slachtoffer 3] is nader gehoord. De rechtbank stelt vast dat het niet meer kunnen traceren van de drie vrouwen ertoe heeft geleid dat er geen gelegenheid tot het ondervragen van hen is geweest voor de verdediging, terwijl zij wel als getuigen door de rechtbank zijn toegewezen. Deze omstandigheid brengt mee dat de verklaringen tijdens het informatieve gesprek van deze vrouwen uiterst behoedzaam moeten worden gewogen en wel zo dat er daarnaast voldoende objectief (steun)bewijs is vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Beoordeling van het bewijs
Verdachte heeft verklaard dat de vrouwen uit eigen wil naar Nederland kwamen, en ze allemaal zelf contact met haar hebben opgenomen omdat zij in Nederland in de prostitutie wilden werken. Het waren volgens verdachte professionele prostituees die bekend waren met het werk in de prostitutie. Van de 50% van hun verdiensten die verdachte ontving betaalde zij onder andere de huur van de woning waar de vrouwen verbleven, de advertenties, het opwaarderen daarvan, de diensten van medeverdachte en haar eigen salaris als telefoniste. Zij stond telefonisch de klanten te woord en maakte dan de afspraken voor de vrouwen.
Uit de WhatsApp-berichten die verdachte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gevoerd, kan worden afgeleid dat de vrouwen bereid waren om in Nederland in de prostitutie aan het werk te gaan. Afgesproken werd dat verdachte de advertenties zou regelen, waartoe de vrouwen erotisch getinte afbeeldingen van zichzelf en foto’s van hun identiteitsbewijzen aan haar toestuurden. Ook beloofde verdachte dat zij huisvesting zou regelen en bepaalde zij welke tarieven gehanteerd zouden worden voor de seksuele handelingen, en dat de vrouwen 50% van hun verdiensten aan haar af moesten staan. Eenmaal in Nederland aangekomen, werden door verdachte WhatsApp-berichten gestuurd over de door haar voor de vrouwen gemaakte seksafspraken.
Uit de WhatsApp-berichten blijkt dat medeverdachte advertenties voor de vrouwen heeft aangemaakt en gewijzigd en vliegtickets voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] heeft geboekt. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Verdachte heeft verklaard dat zij medeverdachte 50 euro per vliegticket en 50 euro per advertentie heeft betaald.
Uit het onderzoek naar de verblijfsstatus van de vier vrouwen is gebleken dat alle vrouwen een Spaanse verblijfsvergunning hadden voor verblijf bij een familielid, behalve [slachtoffer 3] , die de beschikking had over een Spaans paspoort.
Uit de verklaringen van de vier vrouwen kan worden opgemaakt dat zij in een slechte financiële positie verkeerden. Zo hadden zij geen van allen het geld om een vliegticket naar Nederland te bekostigen. Ook uit het feit dat de vrouwen bereid waren om vanuit een ander land naar Nederland af te reizen om in de niet vergunde prostitutie sector aan het werk te gaan, kan de slechte economische positie van de vrouwen worden afgeleid. [slachtoffer 2] vertelt in WhatsApp-berichten aan verdachte dat zij financiële problemen heeft. Alle vrouwen hebben verklaard dat zij kinderen hebben die in de Dominicaanse Republiek, hun land van afkomst, verblijven. De vrouwen waren niet rechtmatig in Nederland omdat zij hier kwamen om te werken in de illegale prostitutiesector. Geen van de vrouwen zou hiervoor van de Nederlandse autoriteiten toestemming hebben gekregen, waarbij voor de drie vrouwen met een Spaanse verblijfsvergunning in het bijzonder nog geldt dat deze was verleend in verband met verblijf bij een familielid. Hun onrechtmatig verblijf in Nederland droeg verder bij aan hun kwetsbare situatie, evenals de omstandigheid dat zij illegaal werkten in een illegale sector in Nederland. Ditzelfde geldt voor het feit dat zij geen Engels of Nederlands spraken.
Verdachte was degene die de vrouwen de illegale prostitutiebranche in Nederland binnenbracht en faciliteerde hun werkzaamheden. Verdachte was al langere tijd in Nederland in de illegale prostitutiebranche werkzaam. Zij kon klanten werven en de vrouwen onderdak en een werkplaats verschaffen. Voor hun verblijf en het verrichten van hun werkzaamheden waren de vrouwen dan ook in bepaalde mate van afhankelijk van verdachte.
Uit het dossier kan daarom een ‘kwetsbare positie’ en een uit ‘feiten en omstandigheden voortvloeiend overwicht’ worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank is echter pas sprake van uitbuiting als kan worden bewezen dat hiervan misbruik is gemaakt, door bijvoorbeeld op een oneerlijke of onethische wijze gebruik van dat overwicht of iemands kwetsbare positie te maken.
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak sprake is van een maatschappelijk zeer ongewenste arbeidssituatie, nu de vrouwen enerzijds in een economische moeilijke positie verkeerden en anderzijds door hun onrechtmatige verblijf en illegale werkzaamheden in aanzienlijke mate van verdachte afhankelijk waren. Dat gegeven op zichzelf brengt echter nog niet met zich dat vrouwen reeds daarom op een zodanig onaanvaardbare wijze in hun handelings- en keuzevrijheid zijn beperkt dat sprake is van uitbuiting. Dat is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval.
In de onderhavige zaak neemt de rechtbank daarbij allereerst de verklaringen van de vier vrouwen in aanmerking. Behalve [slachtoffer 4] , die heeft verklaard dat zij tegen haar wil in heeft moeten pijpen zonder condoom, heeft geen van de vrouwen verklaard dat zij handelingen moesten verrichten die zij niet wilden verrichten. De verdediging heeft de verklaring van [slachtoffer 4] niet kunnen toetsen en deze vindt bovendien geen steun in enig ander bewijsmiddel. Ook hebben de vrouwen niet over lange werktijden of erbarmelijke werkomstandigheden gesproken. Geen van de vrouwen heeft aangifte willen doen en hebben na de aanhouding van verdachte aangegeven terug te willen keren naar Spanje en hebben enkele dagen later daadwerkelijk het land verlaten.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, zoals verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard, de vrouwen 50% van hun verdiensten aan haar moesten afstaan. Door de verdediging is aangevoerd dat deze 50/50-regeling als redelijk moet worden beschouwd, aangezien verdachte van haar deel allerlei onkosten en haar eigen werkzaamheden betaalde. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat een 50/50-regeling redelijk is, wanneer een tewerksteller van zijn/haar deel van de verdiensten de onkosten zoals huur, en advertentiekosten betaalt. Nu de veelal variabele verdiensten en vaste kosten sterk kunnen verschillen per situatie, kan de (on)redelijkheid van de opbrengst voor een tewerksteller bij een (ogenschijnlijk faire) 50/50-regeling per situatie ook sterk verschillen.
In de onderhavige zaak zijn de door verdachte gemaakte kosten en verdiensten eerst ter terechtzitting slechts geschat en op geen enkele wijze onderbouwd of nader gespecificeerd. Daarom kan daaraan weinig betekenis toekomen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte heeft gehandeld vanuit een commercieel oogmerk en met de wens voor haarzelf winst te behalen.
Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat verdachte de aanwezige kwetsbare en afhankelijke positie als middel heeft ingezet om de vrouwen tegen hun zin tot prostitutiewerkzaamheden te brengen en/of deze voort te zetten op een wijze die haar goeddunkte.
Uit het dossier zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit blijkt dat sprake was van restricties die de vrouwen werden opgelegd in hun bewegingsvrijheid, of dat er controle of druk werd uitgeoefend op de werkzaamheden, de duur daarvan en de verdiensten. Niet is vast te stellen op basis van het thans voorhanden dossier dat de vrouwen zijn beperkt in hun keuzevrijheid om te werken in de prostitutie tegen de door verdachte gestelde voorwaarden. Zoals eerder overwogen is de enkele verklaring van [slachtoffer 4] , dat ze moest pijpen zonder condoom omdat anders haar advertentie offline zou worden gezet, hoewel een mogelijke aanwijzing doch daartoe onvoldoende. Nog los van de vraag of dat bewijs onverkort zou kunnen worden gebruikt.
Alles overwegende oordeelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dat een uitbuitingssituatie niet is komen vast te staan. Hoewel er sprake was van een zekere kwetsbare positie en afhankelijkheidspositie van de vrouwen, die verdachte heeft gebruikt met het oogmerk van winstbejag, blijkt onvoldoende dat verdachte hiervan misbruik heeft gemaakt.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Wederrechtelijkheid van de toegang tot en het verblijf in Nederland
Onder 2 en 3 is – kort gezegd – tenlastegelegd dat verdachte [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland en dat verdachte diezelfde personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Ook zou verdachte de vrouwen, die wederrechtelijk in Nederland waren toegetreden en verbleven, arbeid hebben doen laten verrichten. Verdachte zou van die wederrechtelijkheid op de hoogte zijn geweest.
De in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] waren allen in het bezit van een Spaanse “vergunning voor verblijf als een familielid van een burger van de Europese Unie”. Ook waren zij allen in het bezit van een paspoort van de Dominicaanse Republiek.
Voor de beoordeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden), (hierna: de richtlijn).
Artikel 5, eerste lid van de richtlijn luidt:
Onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, laten de lidstaten de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen.
Aan burgers van de Unie kan geen inreisvisumplicht of soortgelijke formaliteit worden opgelegd.
Op grond van dit artikel kan worden afgeleid dat de vrouwen in beginsel een inreisrecht hadden.
Artikel 6 van de richtlijn luidt:
1. Burgers van de Unie hebben het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.
2. Lid 1 is eveneens van toepassing ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen, en in het bezit zijn van een geldig paspoort.
Nu de familieleden, dankzij wie de vrouwen een verblijfsvergunning in Spanje hebben verkregen, niet met de vrouwen zijn meegereisd naar Nederland en de vrouwen evenmin zich bij hen zouden voegen in Nederland, hadden de vrouwen (dus) geen verblijfsrecht in Nederland. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouwen zich wederrechtelijk in Nederland bevonden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de vrouwen allen naar Nederland zijn gereisd met het voornemen om hier in de illegale prostitutie te gaan werken. Het verblijf van de vrouwen in Nederland zou dan ook nooit, bijvoorbeeld via het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning, rechtmatig zijn geworden. Gelet op dit voornemen dat reeds bij het inreizen bij de vrouwen bestond is de rechtbank van oordeel dat niet alleen het verblijf in Nederland, maar ook de toegang tot Nederland wederrechtelijk was.
Wetenschap van de wederrechtelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van de toegang tot en het verblijf in Nederland, en het feit dat de vrouwen niet in Nederland mochten werken, en overweegt daarover als volgt.
In de eerste plaats wordt iedereen in Nederland geacht de wet te kennen en voor zover dat niet het geval is, heeft iedereen de verantwoordelijkheid zich er in te verdiepen. Illegaliteit en immigratie zijn bovendien nagenoeg voortdurend onderwerp van het publieke debat.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij niet op de hoogte was van de illegale status van de vrouwen, ongeloofwaardig. Immers, verdachte verbleef in de tenlastegelegde periode zelf ook wederrechtelijk in Nederland. Zij heeft in het verleden meerdere malen een visum aangevraagd voor een verblijf in Nederland. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat zij eerder heeft geprobeerd om zowel in Nederland als in Spanje een verblijfsvergunning te verkrijgen, maar dat dit niet is gelukt omdat haar Nederlandse echtgenoot geen vast arbeidscontract van voldoende omvang met een navenant inkomen had en daardoor niet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning was voldaan. Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte meerdere malen met de betreffende regels en instanties te maken heeft gehad en daarmee dus bekend was.
Daarnaast volgt uit WhatsApp-berichten dat verdachte met [naam 3] gesprekken heeft gevoerd met betrekking tot verblijfs-/werkpapieren:
Verdachte: ‘Het Spaanse paspoort is niet nodig. Papieren hebben is niet nodig. Diegene zonder papieren dat is geen probleem.’
[naam 3] : ‘Maar hoe bedoel je zonder papieren dat is geen probleem. Je hebt me eerder het tegenovergestelde gezegd.’
Verdachte: ‘Maar je vertelt me dat je een NIE hebt en je zegt dat je geen papieren hebt. Dus je kunt niet op reis gaan.’
Daar komt bij dat verdachte, zelf onrechtmatig in Nederland, bordelen en escortservices in de niet vergunde sector exploiteerde, waaronder op de [adres] te [plaats ] . Verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning in Nederland voor dergelijke werkzaamheden onder deze omstandigheden nimmer een kans van slagen zou hebben.
Handelen van verdachte
Het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a Sr moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat erom of betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk heeft maakt.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte de vrouwen heeft geworven om in Nederland in de illegale prostitutie aan het werk te gaan. Voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] hebben verdachte en medeverdachte vliegtickets geboekt en betaald. In Nederland hebben zij de werkzaamheden van de vrouwen gefaciliteerd door het plaatsen en opwaarderen van seksadvertenties op kinky.nl. Ook heeft verdachte huisvesting, een werkplek en seksafspraken voor de vrouwen geregeld. Er was hierbij sprake van een mondelinge overeenkomst tussen de vrouwen en verdachte, waarbij onder andere afspraken waren gemaakt over de verdeling van de verdiensten. De handelingen van verdachte kunnen volgens de rechtbank gekwalificeerd worden als het ‘behulpzaam zijn bij’ het verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland, zoals bedoeld in artikel 197a Sr. Ook kan hieruit worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] krachtens een mondelinge overeenkomst arbeid heeft doen verrichten, zoals bedoeld in artikel 197b Sr.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] acht de rechtbank, hoewel daarvoor wel aanwijzingen in het dossier zijn, niet bewezen dat verdachte haar daadwerkelijk arbeid heeft laten verrichten gedurende de ten laste gelegde periode. Zowel verdachte als [slachtoffer 2] ontkennen dat zij in Nederland heeft gewerkt als prostituee. Verdachte wordt van dit onderdeel vrijgesproken.
Dat hierbij uit winstbejag is gehandeld, blijkt uit de omstandigheid dat de vrouwen 50% van hun verdiensten uit de prostitutie aan haar af moesten staan. Nadat zij de onkosten had betaald, hield verdachte een bedrag over dat ten goede van haarzelf kwam. Dat verdachte dit zelf salaris noemt maakt dit niet anders. Zij heeft zichzelf verrijkt middels de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen.
Uit de in paragraaf 4.3.1 geschetste algemene beschouwing komt volgens de rechtbank een beeld naar voren van een verdachte die zich beroepsmatig bezighield met werkzaamheden in de prostitutie in de illegale sector in Nederland, waarbij verdachte de vrouwen actief wierf en hun werkzaamheden faciliteerde. De inkomsten die verdachte genoot met het smokkelen en het doen verrichten van arbeid door deze vrouwen worden beschouwd als noodzakelijk voor haar levensonderhoud, immers, een andere duurzame en substantiële bron van inkomsten is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het voorgaande is er sprake geweest van broodwinning en acht de rechtbank het bestanddeel ‘een beroep maken van’ bewezen.
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter volgens vaste rechtspraak rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Medeverdachte is verdachte behulpzaam geweest door voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] vliegtickets te boeken. Ook heeft hij voor [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] seksadvertenties op Kinky.nl aangemaakt en bewerkt. Uit onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte is gebleken dat er al gedurende langere tijd veel contact tussen verdachte en medeverdachte was, voornamelijk over het plaatsen van seksadvertenties, en dat medeverdachte door verdachte werd betaald voor de door hem geleverde diensten. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting ook verklaard dat medeverdachte per geplaatste advertentie en per geboekt ticket 50 euro betaald kreeg van haar. De rechtbank is van oordeel dat de door medeverdachte verrichte handelingen essentieel waren voor het verschaffen van toegang tot en het verblijf in Nederland van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en de tewerkstelling van deze twee vrouwen in de prostitutie in Nederland.
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachte in zodanige mate aan de situatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is. Dat de rol van verdachte groter is dan die van medeverdachte maakt dat niet anders.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 4 tenlastegelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden. Zowel [slachtoffer 2] als verdachte ontkennen dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk heeft gewerkt en geld heeft verdiend in de paar dagen dat zij in Nederland was. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte verdiensten van [slachtoffer 2] heeft witgewassen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de illegale tewerkstelling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] uit winstbejag. Het deel van de inkomsten dat door deze illegale tewerkstelling in de prostitutie is verdiend door deze vrouwen en aan verdachte is afgegeven betreft naar het oordeel van de rechtbank geld dat uit eigen misdrijf afkomstig is. Dit brengt met zich dat sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben om tot de kwalificatie witwassen te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld gericht karakter hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij van de 50% van de prostitutieverdiensten die zij kreeg, de onkosten, zoals huur en advertentiekosten, heeft betaald. Het overige geld, dat zij zag als een vergoeding voor de door haar verrichte telefoonwerkzaamheden, heeft zij volgens haar verklaring uitgegeven aan schoenen, kleding en het openbaar vervoer. Nergens kan uit worden afgeleid dat verdachte in de tenlastegelegde periode zelf een andere bestendige bron van inkomsten had en daarvan in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het geld is voorts op geen enkele bankrekening of elders gevonden, noch is gesteld of anderszins gebleken dat het op enige wijze is geïnvesteerd. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte het geld heeft uitgegeven en daarmee omgezet.
4.4.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Een overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De bewezenverklaring is als bijlage III aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten en aan haar geen straf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is en dat de vermeende mensenhandel slechts op een korte periode ziet. Daar komt bij dat verdachte geen toekomst heeft in Nederland omdat zij waarschijnlijk tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard. Een andere omstandigheid is dat verdachte thans weer in Peru leeft en daar een vaste baan heeft. Ook verzoekt de raadsman haar houding, te weten dat zij een verklaring heeft afgelegd en haar excuses heeft aangeboden te betrekken bij de straftoemeting. Tenslotte heeft de raadsman opgemerkt dat geen van de vrouwen aangifte hebben gedaan jegens verdachte. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest wordt door de raadsman passend geacht. Bij een langere straf kan eventueel een deel voorwaardelijk worden opgelegd, omdat dit mogelijke executieproblemen kan voorkomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en medeverdachte zijn drie vrouwen (uit winstbejag) behulpzaam geweest bij het verschaffen van toegang tot en verblijf in Nederland, terwijl zij respectievelijk wisten dan wel moesten vermoeden dat de toegang en het verblijf wederrechtelijk was. Daarnaast hebben zij twee vrouwen arbeid doen verrichten, terwijl zij wisten dan wel moesten vermoeden dat hun verblijf en de te verrichten arbeid in Nederland wederrechtelijk waren.
Verdachte verbleef zelf illegaal in Nederland en exploiteerde een bordeel en escortservice in de illegale prostitutiebranche. Zij heeft in het buitenland actief vrouwen geworven voor het werk in de illegale prostitutie, waarna zij samen met medeverdachte de reis naar Nederland en de werkzaamheden mogelijk maakten. Zo boekten en betaalden zij vliegtickets, maakten zij seksadvertenties aan op Kinky.nl, fungeerde verdachte als contactpersoon tussen de vrouwen en hun klanten voor seksafspraken en regelde zij huisvesting en werkruimte voor de vrouwen. De vrouwen moesten 50% van hun verdiensten afstaan aan verdachte als vergoeding voor de onkosten die door verdachte gemaakt werden, waaronder de vergoeding voor de diensten van medeverdachte en voor haar salaris ten aanzien van haar telefonische werkzaamheden.
Aldus handelend hebben verdachte en medeverdachte bijgedragen aan de frustratie van het overheidsbeleid bij de bestrijding van illegale toegang tot en verblijf in Nederland. Ook hebben zij bijgedragen aan de instandhouding van de illegale prostitutie in Nederland.
Weliswaar is verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mensenhandel (feit 1), maar zij heeft wel gebruik gemaakt van de kwetsbare positie en afhankelijkheid van de vrouwen en kan wel van een maatschappelijk zeer onwenselijke arbeidssituatie gesproken worden. Het geheel maakt de indruk van een bedrijf, waarbij verdachte uitsluitend eigen financieel gewin voor ogen heeft gestaan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van een deel van de prostitutieverdiensten van twee vrouwen. Door haar handelen heeft verdachte opbrengsten uit eigen misdrijf, de illegale tewerkstelling in de prostitutie, aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij daardoor de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande, bij de bepaling van de omvang van de aan verdachte op te leggen straf alleen kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van een langere duur dan het reeds ondergane voorarrest passend en geboden. Echter, nu verdachte geen geldige verblijfstitel in Nederland heeft, al terug is gegaan naar haar thuisland Peru en bij het opnieuw verblijven in Nederland dus zal worden uitgezet naar Peru, heeft het opleggen van een langere gevangenisstraf of een voorwaardelijk strafdeel geen toegevoegde waarde voor de Nederlandse samenleving.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een groot aantal goederen in beslag genomen, welke vermeld staan op de beslaglijst. De beslaglijst is als bijlage IV aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle goederen de verbeurdverklaring gevorderd.
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Nu met behulp van de inbeslaggenomen goederen het onder 2 en 3 bewezen geachte is begaan, beslist de rechtbank conform de vordering van de officier van justitie, en worden alle goederen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 197a, 197b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van het een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot en verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid doen verrichten, terwijl zij weet dat de toegang en dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl zij weet dat die toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl zij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
301 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: alle goederen zoals vermeld op de beslaglijst, aangehecht als bijlage IV.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2017.