In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2017, hebben meerdere eisers, krantenbezorgers, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap de Persgroep Distributie B.V. De eisers stelden dat zij als werknemers moesten worden aangemerkt en dat er een arbeidsovereenkomst met hen gesloten diende te worden. De procedure begon met een dagvaarding op 30 november 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 maart 2017, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter moest beoordelen of er sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, dat een overeenkomst definieert waarbij een partij zich verbindt om in dienst van de andere partij arbeid te verrichten tegen loon.
De kantonrechter concludeerde dat aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst niet was voldaan. De eisers gaven aan dat zij vrij waren om zich te laten vervangen door derden en dat er geen gezagsrelatie bestond, wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen de eisers en de Persgroep niet voldeed aan de wettelijke criteria voor een arbeidsovereenkomst, en dat de eisers in feite een overeenkomst van opdracht hadden. Dit leidde tot de afwijzing van alle vorderingen van de eisers, die als de in het ongelijk gestelde partij werden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de wettelijke criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst en de rol van de gezagsrelatie in het arbeidsrecht. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspositie van krantenbezorgers en de vraag of zij als werknemers moeten worden aangemerkt.