In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer (eiseres) en haar werkgever (verweerder), een stichting. Eiseres, die sinds 1 november 2008 in dienst was, had te maken met een autisme spectrum stoornis (ASS) en was in een re-integratietraject na een periode van ziekte. Verweerder had op 3 november 2016 besloten om eiseres niet te laten re-integreren in haar eigen functie, omdat zij volgens verweerder niet geschikt was voor deze functie gelet op haar beperkingen en de verstoorde arbeidsverhoudingen. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verschil van mening bestond over de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgestelde beperkingen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat de functie van eiseres niet passend was. De rechtbank volgde het deskundigenoordeel van het Uwv, dat stelde dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat zou moeten zijn om te re-integreren in haar eigen functie. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de arbeidsverhoudingen zodanig verstoord waren dat re-integratie niet mogelijk was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht had op re-integratie in haar eigen functie. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de mogelijkheden voor re-integratie van werknemers met een beperking en de rol van deskundigen in dit proces.