4.4.In artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels is - voor zover hier van belang - bepaald dat indien minder dan drie maanden voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend een schuldhulpverleningstraject tussentijds is beëindigd door het niet nakomen van verplichtingen, een aanvraag schuldhulpverlening wordt geweigerd. In het tweede lid is bepaald dat indien de herhaalde aanvraag tot stand komt na drie maanden zoals bedoeld in het eerste lid aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld.
Het bestreden besluit I
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II het bestreden besluit I herzien. Het beroep tegen het bestreden besluit I wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
6. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit I. Verweerder dient het griffierecht aan eiser te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
7. In geschil is of verweerder de twee voorwaarden mocht verbinden aan de toelating van eiser tot de schuldhulpverlening. Omdat de eerdere schuldhulpverleningstrajecten voortijdig zijn beëindigd en eiser na een periode van langer dan drie maanden na de laatste beëindiging wederom in aanmerking wenst te komen voor schuldhulpverlening, heeft verweerder aan de wedertoelating van eiser tot de schuldhulpverlening aanvullende voorwaarden mogen stellen op grond van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels. Gelet op de beoordelingsvrijheid van verweerder dient de rechterlijke toetsing van het bestreden besluit terughoudend te zijn.
Ten aanzien van de bewindvoerder:
8. Uit de beëindigingsbesluiten van 19 september 2014 en 6 januari 2015 volgt dat eiser tijdens de eerdere trajecten de vaste lasten niet heeft betaald (huur, energie- en zorgrekeningen) en nieuwe schulden heeft gemaakt (CJIB-boetes). Verder volgt uit de informatie van Doras dat sprake is (geweest) van gokken en dat eiser is geadviseerd contact op te nemen met de Jellinek voor zijn gokverslaving. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder tot de afweging mogen komen dat, alvorens wederom schuldhulpverlening aan eiser kan worden aangeboden, eiser onder bewind moet worden geplaatst, waarmee kennelijk is bedoeld het bewind als genoemd in artikel 431 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Met het bewind dient te worden voorkomen dat er nieuwe schulden bijkomen en wordt de kans op het welslagen van dit traject vergroot. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Ten aanzien van het pandverbod:
9. Het pandverbod is opgelegd op 10 mei 2016 en houdt in dat Doras als ordemaatregel eiser de toegang tot haar pand heeft ontzegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar tegen deze voorwaarde niet-ontvankelijk is, omdat het pandverbod niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op zichzelf gelijk heeft dat een dergelijke ontzegging van de toegang een ordemaatregel is in het kader van het civiele recht. Een dergelijke maatregel is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2016:AX7371). In dit geding gaat het echter om de vraag of aan de toelating voor schuldhulpverlening de voorwaarde mocht worden verbonden dat eiser het eerder opgelegde pandverbod respecteert. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daartegen wel kan opkomen in bezwaar en beroep. De beslissing over toelating tot de schuldhulpverlening is immers wel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit II worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
10. Uit de stukken in het dossier en de toelichting van verweerder op de zitting volgt dat het pandverbod is opgelegd vanwege de bejegening van eiser naar personen die werkzaam zijn bij Doras. In artikel 5, eerste lid en onder f, van de Beleidsregels is bepaald dat het college, dan wel het dagelijks bestuur, tot weigering dan wel beëindiging van de schuldhulpverlening besluit indien de verzoeker zich misdraagt jegens personen die werkzaam zijn bij de uitvoerende instelling voor schuldhulpverlening. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de toelating tot schuldhulpverlening de voorwaarde heeft kunnen verbinden dat eiser het pandverbod respecteert, ter voorkoming dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van de Beleidsregels.
11. Het voorgaande betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand kunnen blijven. Weliswaar heeft verweerder het bezwaar van eiser op dit punt ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder mocht aan de toelating van eiser tot de schuldhulpverlening wel de voorwaarde verbinden dat eiser het eerder opgelegde pandverbod moet respecteren.
12. De rechtbank overweegt tot slot dat eiser, voor zover hij het niet eens is met het op 10 mei 2016 opgelegde pandverbod zelf, hij zich zal moeten wenden tot de burgerlijke rechter.