ECLI:NL:RBAMS:2017:5048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1864
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schuldhulpverlening onder voorwaarden van onderbewindstelling en pandverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van schuldhulpverlening aan eiser, die eerder niet aan de voorwaarden had voldaan. Eiser was op 30 september 2016 onder voorwaarden toegelaten tot de schuldhulpverlening, waarbij onder andere werd geëist dat hij een bewindvoerder aanstelde en een eerder opgelegd pandverbod respecteerde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de voorwaarde van het pandverbod, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het pandverbod geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat eiser wel bezwaar kan maken tegen de voorwaarden die aan de schuldhulpverlening zijn verbonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere schuldhulpverleningstrajecten van eiser voortijdig zijn beëindigd, wat verweerder de bevoegdheid gaf om aanvullende voorwaarden te stellen. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden, waaronder het respecteren van het pandverbod, gerechtvaardigd zijn, maar dat het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het pandverbod onterecht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de gemeente bij het stellen van voorwaarden voor schuldhulpverlening, maar ook de mogelijkheid voor de betrokkenen om bezwaar te maken tegen deze voorwaarden. De rechtbank heeft de zaak openbaar behandeld en de beslissing is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser - onder voorwaarden - toegelaten tot de schuldhulpverlening.
Bij besluit van 27 februari 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de voorwaarde van het aanstellen van een bewindvoerder ongegrond verklaard en het bezwaar gericht tegen de voorwaarde om het pandverbod te respecteren niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Aan eiser is eerder bij besluiten van 13 maart 2014 en 18 december 2014 toegang verleend tot schuldhulpverlening. Deze trajecten zijn voortijdig beëindigd, omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden voor deelname aan het schuldhulpverleningstraject.
1.2.
Bij besluit van 30 september 2016 heeft Doras, maatschappelijke dienstverlening, Bureau Schuldhulpverlening, namens het dagelijks bestuur van Stadsdeel Amsterdam-Noord aan eiser bericht dat hij wederom is toegelaten tot schuldhulpverlening bij Doras. Aan deze toelating zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- eiser heeft een bewindvoerder;
- eiser respecteert het op 10 mei 2016 aan hem opgelegde pandverbod.
1.3.
De voormalige gemachtigde van eiser, mr. P. Salim, heeft tegen dit besluit bij brief van 11 november 2016 bezwaar gemaakt. De behandeling van het bezwaarschrift is in overleg met de gemachtigde van eiser aangehouden. De gemachtigde heeft verweerder op
15 februari 2017 bericht de belangen van eiser niet langer te behartigen.
1.4.
Bij brief van 17 februari 2017 heeft verweerder eiser verzocht om aan te geven of hij het bezwaarschrift wil voortzetten. Indien eiser niet vóór 24 februari 2017 reageert, gaat verweerder ervan uit dat eiser het bezwaarschrift intrekt. Eiser heeft niet gereageerd.
2.1.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser ingetrokken. Verweerder heeft eiser bericht dat zijn bezwaar niet verder wordt behandeld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij brief van 1 mei 2017 heeft Doras daarop gereageerd.
2.2.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de voorwaarde van het aanstellen van een bewindvoerder alsnog ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de voorwaarde het pandverbod te respecteren niet-ontvankelijk verklaard. Het primaire besluit van 30 september 2016 wordt gehandhaafd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat met het besluit van 30 september 2016 niet voor de eerste keer een schuldhulptraject is aangeboden. Het primaire besluit is de voortzetting van het tweede traject dat op 18 december 2014 was gestart. Omdat dit het tweede schuldhulptraject is waarvoor eiser is aangemeld, was Doras bevoegd om op grond van artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels Schuldhulpverlening Amsterdam voorwaarden te stellen bij de voortzetting van dit traject. De bezwaren van eiser gericht tegen het pandverbod verklaart verweerder niet-ontvankelijk. Het pandverbod is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet op rechtsgevolg gericht en het is niet zuiver publiekrechtelijk.
3. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met de gestelde voorwaarden.
4.1.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
4.2.
Volgens artikel 3, eerste lid, is het college verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente en voert daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit.
4.3.
Hieruit volgt dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om schuldhulpverlening over vrijheid beschikt en ter zake beleidsregels kan vaststellen. Deze beleidsregels heeft verweerder neergelegd in de Beleidsregels schuldhulpverlening Amsterdam (de Beleidsregels).
4.4.
In artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels is - voor zover hier van belang - bepaald dat indien minder dan drie maanden voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend een schuldhulpverleningstraject tussentijds is beëindigd door het niet nakomen van verplichtingen, een aanvraag schuldhulpverlening wordt geweigerd. In het tweede lid is bepaald dat indien de herhaalde aanvraag tot stand komt na drie maanden zoals bedoeld in het eerste lid aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld.
Het bestreden besluit I
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II het bestreden besluit I herzien. Het beroep tegen het bestreden besluit I wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
6. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit I. Verweerder dient het griffierecht aan eiser te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Het bestreden besluit II
7. In geschil is of verweerder de twee voorwaarden mocht verbinden aan de toelating van eiser tot de schuldhulpverlening. Omdat de eerdere schuldhulpverleningstrajecten voortijdig zijn beëindigd en eiser na een periode van langer dan drie maanden na de laatste beëindiging wederom in aanmerking wenst te komen voor schuldhulpverlening, heeft verweerder aan de wedertoelating van eiser tot de schuldhulpverlening aanvullende voorwaarden mogen stellen op grond van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels. Gelet op de beoordelingsvrijheid van verweerder dient de rechterlijke toetsing van het bestreden besluit terughoudend te zijn.
Ten aanzien van de bewindvoerder:
8. Uit de beëindigingsbesluiten van 19 september 2014 en 6 januari 2015 volgt dat eiser tijdens de eerdere trajecten de vaste lasten niet heeft betaald (huur, energie- en zorgrekeningen) en nieuwe schulden heeft gemaakt (CJIB-boetes). Verder volgt uit de informatie van Doras dat sprake is (geweest) van gokken en dat eiser is geadviseerd contact op te nemen met de Jellinek voor zijn gokverslaving. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder tot de afweging mogen komen dat, alvorens wederom schuldhulpverlening aan eiser kan worden aangeboden, eiser onder bewind moet worden geplaatst, waarmee kennelijk is bedoeld het bewind als genoemd in artikel 431 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Met het bewind dient te worden voorkomen dat er nieuwe schulden bijkomen en wordt de kans op het welslagen van dit traject vergroot. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Ten aanzien van het pandverbod:
9. Het pandverbod is opgelegd op 10 mei 2016 en houdt in dat Doras als ordemaatregel eiser de toegang tot haar pand heeft ontzegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar tegen deze voorwaarde niet-ontvankelijk is, omdat het pandverbod niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op zichzelf gelijk heeft dat een dergelijke ontzegging van de toegang een ordemaatregel is in het kader van het civiele recht. Een dergelijke maatregel is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2016:AX7371).
In dit geding gaat het echter om de vraag of aan de toelating voor schuldhulpverlening de voorwaarde mocht worden verbonden dat eiser het eerder opgelegde pandverbod respecteert. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daartegen wel kan opkomen in bezwaar en beroep. De beslissing over toelating tot de schuldhulpverlening is immers wel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit II worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
10. Uit de stukken in het dossier en de toelichting van verweerder op de zitting volgt dat het pandverbod is opgelegd vanwege de bejegening van eiser naar personen die werkzaam zijn bij Doras. In artikel 5, eerste lid en onder f, van de Beleidsregels is bepaald dat het college, dan wel het dagelijks bestuur, tot weigering dan wel beëindiging van de schuldhulpverlening besluit indien de verzoeker zich misdraagt jegens personen die werkzaam zijn bij de uitvoerende instelling voor schuldhulpverlening. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de toelating tot schuldhulpverlening de voorwaarde heeft kunnen verbinden dat eiser het pandverbod respecteert, ter voorkoming dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van de Beleidsregels.
11. Het voorgaande betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand kunnen blijven. Weliswaar heeft verweerder het bezwaar van eiser op dit punt ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, maar verweerder mocht aan de toelating van eiser tot de schuldhulpverlening wel de voorwaarde verbinden dat eiser het eerder opgelegde pandverbod moet respecteren.
12. De rechtbank overweegt tot slot dat eiser, voor zover hij het niet eens is met het op 10 mei 2016 opgelegde pandverbod zelf, hij zich zal moeten wenden tot de burgerlijke rechter.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit II, voor zover verweerder het bezwaar tegen de voorwaarde het pandverbod te respecteren niet-ontvankelijk heeft verklaard;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit II in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46, - aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.